Читать онлайн книгу "Op de Vlucht voor Hogere Krachten"

Op de Vlucht voor Hogere Krachten
Blake Pierce


Een Avery Black Mysterie #2
Een dynamische verhaallijn die je vanaf het eerste hoofdstuk vastgrijpt en niet meer loslaat. Midwest Book Review, Diane Donovan (over Eens Weg) Van de bestverkopende mysterie-auteur Blake Pierce verschijnt een nieuw meesterwerk van psychologische spanning. OP DE VLUCHT VOOR HOGERE KRACHTEN (een Avery Black-mysterie – Boek 2) gaat over een nieuwe seriemoordenaar die Boston stalkt: hij vermoordt zijn slachtoffers op bizarre manieren en daagt de politie uit met mysterieuze puzzels die verwijzen naar de sterren. Naarmate de inzet wordt opgevoerd en de druk toeneemt, moet de politie van Boston zijn meest briljante en meest controversiële rechercheur inschakelen: Avery Black. Avery, die nog steeds in de greep is van haar vorige zaak, wordt geconfronteerd met een rivaliserend district en een briljante, sluwe moordenaar die haar altijd een stap voor is. Ze wordt gedwongen zijn duistere, verwrongen geest binnen te dringen terwijl hij aanwijzingen achterlaat voor zijn volgende moord en ze wordt gedwongen in haar eigen geest te kijken wat ze liever niet doet. Ze wordt genoodzaakt advies in te winnen bij Howard Randall, de verwrongen seriemoordenaar die ze jaren geleden achter de tralies zette, terwijl haar nieuwe, ontluikende leven met Rose en Ramirez uit elkaar valt. En net wanneer het niet erger kan worden, ontdekt ze iets anders: zijzelf kan het doelwit zijn. Een psychologisch kat-en-muisspel leidt Avery in een hectische race tegen de tijd door een reeks schokkende en onverwachte wendingen, met een climax die zelfs Avery zich niet kan voorstellen. OP DE VLUCHT VOOR HOGERE KRACHTEN is een duistere psychologische thriller met hartverscheurende spanning. Het is het tweede boek van een meeslepende nieuwe serie, met een geliefd nieuw personage waardoor je tot in de late uren pagina’s zal omslaan. Boek 3 in de Avery Black-serie is binnenkort verkrijgbaar. Een meesterwerk op het gebied van thriller en mysterie. Pierce heeft fantastisch werk verricht door karakters te ontwikkelen met een psychologische kant, die zo goed zijn beschreven dat we in hun gedachten kunnen meevoelen, hun angsten kunnen volgen en juichen voor hun succes. De plot is erg intelligent en zal je gedurende het hele boek bezighouden. Dit boek zit boordevol wendingen en zal je wakker houden tot het einde van de laatste pagina. Books and Movie Reviews, Roberto Mattos (over Eens Weg)





Blake Pierce

OP DE VLUCHT VOOR HOGERE KRACHTEN




Blake Pierce

Blake Pierce is de auteur van de bestselling mystery-serie met Riley Paige. Er zijn al zo’n zeven spannende Riley Page-thrillers verschenen (en daarmee is de serie nog lang niet ten einde). Blake Pierce is ook de auteur van de mystery-serie met Mackenzie White, die nu al vier boeken telt (en waarvan fans van Blake Pierce er nog meer mogen verwachten) en van de allernieuwste mystery-serie met Keri Locke.



Eens weg (een Riley Paige-mystery, boek 1), Before he kills (een Mackenzie White-mystery, boek 1), Moord met een hoger doel (een Avery Black-mystery, boek 1) en A trace of death (een Keri Locke-mystery, boek 1) kunnen gratis gedownload worden op Google Play!



Blake is zelf al zijn hele leven lang een grote fan van mystery-boeken en thrillers. Hij hoort graag wat je van zijn boeken vindt. Neem gerust eens een kijkje op www.blakepierceauthor.com (http://www.blakepierceauthor.com/) om meer over hem te weten te komen en op de hoogte te blijven van zijn boeken.



Copyright В© 2016 door Blake Pierce. Alle rechten voorbehouden. Met uitzondering van toestemming onder de U.S. Copyright Act uit 1976, mag niets uit deze uitgave in enige vorm of op enige manier worden verveelvoudigd, gedistribueerd, overgedragen of opgeslagen in een database of een geautomatiseerd gegevensbestand, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. Dit e-book is alleen gelicenseerd voor persoonlijk gebruik. Dit e-book mag niet verkocht of doorgegeven worden aan derden. Als u dit boek met anderen wil delen, koop dan voor iedere ontvanger een afzonderlijk exemplaar. Als u dit boek aan het lezen bent of als dit boek niet alleen voor uw gebruik werd gekocht, retourneer het boek dan en koop uw eigen exemplaar. Dank u voor het respecteren van het harde werk van deze auteur. Dit is een fictief boek. Namen, karakters, bedrijven, organisaties, plaatsen, gebeurtenissen en incidenten zijn een product van de auteur zijn verbeelding of worden fictief gebruikt. Enige overeenkomst met werkelijke personen, levend of dood is geheel toevallig. Omslagbeeld: copyright miljko, gebruikt onder licentie van iStock.com.



ANDERE BOEKEN VAN BLAKE PIERCE




RILEY PAIGE MYSTERY-SERIE


EENS WEG (boek 1)


EENS GEPAKT (boek 2)


EENS BEGEERD (boek 3)




AVERY BLACK MYSTERY-SERIE


MOORD MET EEN HOGER DOEL (boek 1)


OP DE VLUCHT VOOR HOGERE KRACHTEN (boek 2)


SCHUILEN VOOR HOGE VLAMMEN (boek 3)


Op de vlucht voor hogere krachten







PROLOOG


Hij lag verborgen in de schaduw van de haag rond het parkeerterrein omhoog te staren naar het flatgebouw van drie verdiepingen, aan de overkant van de straat. Hij stelde zich voor dat het etenstijd was, een tijd voor gezinnen om samen te zijn en te lachen en verhalen over die dag te delen.

Verhalen, dacht hij spottend. Verhalen waren voor zwakkelingen.

Plotseling werd hij opgeschrokken door gefluit. HГЎГЎr gefluit. Henrietta Venemeer liep te fluiten terwijl ze langsliep. Zo gelukkig, dacht hij. Zo onbezorgd.

Zijn woede groeide toen hij haar zag, een rode, razende woede die in zijn hele gezichtsveld opvlamde. Hij sloot zijn ogen en haalde een paar keer diep adem om het te laten ophouden. Vroeger had hij met medicijnen zijn woede onder controle kunnen houden. Ze maakten hem rustiger en onderdrukten zijn gedachten, maar de laatste tijd konden ook zijn medicijnen hem niet meer in toom houden. Hij had iets sterkers nodig om een evenwicht te vinden.

Iets kosmisch.

Je weet wat je te doen staat, dacht hij bij zichzelf.

Ze was een slanke, oudere vrouw met felle rode haren en een houding die zelfvertrouwen uitstraalde. Ze zwierde met haar heupen alsof ze op een innerlijk deuntje danste en af en toe was er een merkbaar sprongetje in haar tred. Ze droeg een tas met boodschappen en stapte in de richting van het flatgebouw in de verlaten wijk van East Boston.

Nu, beval hij zichzelf.

Toen ze voor de deur van het gebouw naar haar sleutels stond te zoeken, kwam hij van zijn plekje en slenterde dichterbij.

Ze opende de deur en liep het gebouw binnen.

Voordat de deur dichtviel, plaatste hij zijn voet in de opening. Eerder die dag had hij de camera in de hal uitgeschakeld. Hij had een laagje gel over de lens gespoten, zodat de beelden vertroebeld zouden worden, terwijl het zou lijken alsof de camera gewoon functioneerde. Het had hem ook geen moeite gekost om de tweede deur in de hal te saboteren; het slot had hij makkelijk kunnen openbreken.

Ze floot nog steeds toen ze in het trappenhuis verdween. Hij volgde haar door het gebouw en besteedde geen aandacht aan de mensen op straat of camera’s op andere gebouwen. Hij had alles tot in de puntjes voorbereid en het tijdstip van zijn aanval stond in de sterren geschreven.

Toen ze de derde verdieping bereikte en haar deur van het slot wilde draaien, stond hij achter haar. Ze opende de deur en precies op het ogenblik dat ze haar flat wilde binnenstappen, greep hij haar kin vast en klemde met zijn handpalm haar mond dicht om haar kreten te smoren.

Toen stapte hij naar binnen en sloot de deur.




HOOFDSTUK EEN


Avery Black reed in haar nieuwe blitse wagen, een zwarte Ford vierdeurs undercover politieauto, en ze glimlachte bij zichzelf. De geur van de nieuwe auto en het gevoel van het stuur in haar handen gaf haar een gevoel van plezier, van een nieuwe start. De oude, witte BMW die ze had gekocht toen ze nog advocaat was en die haar onophoudelijk herinnerde aan haar vorige leven, had ze eindelijk weggedaan.

Whoehoe, zei ze bij zichzelf, zoals ze bijna elke keer deed als ze achter het stuur ging zitten. Niet alleen had haar gloednieuwe wagen getinte ramen, zwarte velgen en leren stoelen, hij was ook volledig uitgerust met een wapenholster, een computer in het dashboard en politielichten in de grille, ramen en zijspiegels. Bovendien zag de auto er als de blauwe en rode zwaailichten uitgeschakeld waren precies hetzelfde uit als elke andere wagen. Een pareltje dat heel wat andere agenten ongetwijfeld jaloers zal maken, dacht ze.

Om acht uur stipt had ze haar partner, Dan Ramirez, opgehaald. Zoals altijd zag hij eruit om door een ringetje te halen: keurig naar achteren gekamd zwarte haar, een gebronsde huid, donkere ogen en uiterst smaakvol gekleed. Hij droeg een kanariegeel shirt onder een karmijnrode jas met een eveneens rode broek, een lichtbruine riem en lichtbruine schoenen.

“Laten we iets leuks doen vanavond,” zei hij. “Het is de laatste avond van onze dienst. Het mag dan wel woensdag zijn, maar het voelt net alsof het vrijdag is.”

Hij schonk haar een warme glimlach.

Op haar beurt knipperde Avery met haar ijsblauwe ogen en schonk hem een snelle lieve grijns, maar toen werd haar gezichtsuitdrukking weer ondoorgrondelijk. Ze concentreerde zich op de weg en vroeg zich wat ze met haar relatie met Ramirez aan moest.

Het woord �relatie’ was trouwens niet eens echt juist.

Nadat ze Edwin Peet, een van de vreemdste seriemoordenaars in de recente geschiedenis van Boston, had opgepakt, had haar collega zijn gevoelens voor haar duidelijk gemaakt en zij had op haar beurt laten blijken dat ze misschien ook wel iets voor hem voelde. De hele situatie was niet veel verder gegaan dan dat. Ze waren een paar keer samen uit gaan eten, ze hadden elkaar verliefd aangekeken en elkaars hand vastgehouden.

Maar Avery maakte zich zorgen om Ramirez. Ja, hij was knap en respectvol. Bij de inval in het huis van Edwin Peet had hij haar leven gered en tijdens haar herstelperiode had hij geen moment van haar zijde geweken. Toch bleef hij nog altijd haar collega. Ze brachten minstens vijf dagen per week met elkaar door, van acht uur ’s ochtends tot zes of zeven uur ’s avonds, of zelfs nog later, afhankelijk van de zaak waar ze samen aan werkten. Avery had in geen jaren een vaste relatie gehad. Die ene keer dat ze gekust hadden, was het net alsof ze haar ex-man Jack kuste en ze had zich meteen teruggetrokken.

Ze keek op het dashboardklokje.

Ze zaten nog geen vijf minuten in de auto en Ramirez had het al over eten. Je moet echt met hem gaan praten, besefte ze. Jeetje!

Terwijl ze naar het bureau reden luisterde Avery, zoals elke morgen, naar de politieradio.

Opeens zette Ramirez een zender op met jazzmuziek en werd de stem van de politiemedewerker die over de lopende activiteiten rond Boston berichtte, vermengd met het geluid van jazzmuziek.

“Serieus?” vroeg Avery.

“Wat?”

“Hoe kan ik nu van de muziek genieten én naar de oproepen luisteren? Dat is verwarrend. Waarom moeten we naar beide zenders tegelijkertijd luisteren?”

“Oké, goed dan,” zei hij zogenaamd teleurgesteld, “ik hoop alleen dat ik vandaag mijn muziek nog te horen krijg. Dat maakt me rustig en kalm, weet je wel?”

Nee, dacht Avery. Dat weet ik niet.

Ze haatte jazzmuziek.

Gelukkig werd ze gered door een binnenkomende oproep.

“Code tien-zestien en tien-tweeëndertig in East Fourth Street bij Broadway,” zei een krassende vrouwenstem. “Er werd niet geschoten. Zijn er wagens in de buurt?”

“Huiselijk geweld,” zei Ramirez. “Die kerel heeft een wapen.”

“Wij zijn in de buurt,” antwoordde Avery.

“We gaan erheen.”

Ze reed meteen de andere richting uit, zette de zwaailichten aan en pakte haar ontvanger. “Rechercheur Black hier,” zei ze en ze gaf haar badgenummer door. “We kunnen er binnen drie minuten zijn. We rijden er meteen heen.”

“Bedankt, rechercheur Black,” zei de vrouwenstem voordat ze het adres, het flatnummer en achtergrondinformatie gaf.

Een van de vele dingen die Avery leuk vond aan Boston waren de kleine huizen, de meeste met twee of drie verdiepingen en een uniforme structuur, wat bijdroeg aan het kleinstedelijke gevoel in de stad. Ze bleef links van Fourth Street en reed naar hun bestemming.

“Dit betekent niet dat we geen papierwerk meer hoeven te doen,” zei ze streng.

“Nee, natuurlijk niet,” zei Ramirez schouderophalend.

Door de klank in zijn stem in combinatie met zijn houding en de stapels dossiers op zijn bureau vroeg Avery zich af of het wel zo’n goed idee was om zo vroeg op de morgen al op pad te gaan.

Er was niet veel zoekwerk voor nodig om het huis in kwestie te vinden. Voor een blauw gestuukt huis met dito blauwe vensterluiken en een zwart dak stond een politiewagen en een groepje mensen.

Een latino stond in boxershort en mouwloos shirt op het gazon voor het huis. Met zijn ene hand hield hij een geknielde en huilende vrouw bij de haren vast. In zijn andere hand hield hij een wapen waarmee hij dreigend heen en weer zwaaide, van de menigte naar de politie naar de vrouw.

“Achteruit, verdomme!” schreeuwde hij. “Iedereen. Ik kan jullie allemaal zien.” Hij richtte zijn wapen op een geparkeerde wagen. “Ga verdomme bij die auto vandaan! Stop met huilen!” schreeuwde hij tegen de vrouw. “Als je blijft huilen, dan schiet ik je kop eraf omdat je me woest maakt!”

Aan weerszijden van het gazon stonden twee politieagenten. Een van hen had zijn wapen al getrokken. De andere agent hield zijn ene hand op zijn riem en hield zijn andere hand in de lucht.

“Meneer, laat alsjeblieft je wapen vallen.”

De man richtte zijn pistool op de politieagent. “Wat? Wil je schieten?” riep hij. “Doe het dan! Schiet me neer, klootzak, en kijk wat er dan gebeurt. Het kan me geen reet schelen. We gaan er allebei aan!”

“Niet schieten, Stan!” schreeuwde de andere agent. “Allemaal rustig blijven. Er wordt niemand neergeschoten vandaag. Alsjeblieft, meneer, laat nu…”

“Hou verdomme jullie mond!” schreeuwde de man terug. “Laat me allemaal met rust. Dit is míjn huis. Dit is míjn vrouw. Bedrieglijke hoer!” riep hij, terwijl hij de loop van zijn wapen tegen haar wang plaatste. “Ik kan beter die vuile bek van jou kapotschieten.”

Avery zette de sirenes uit en parkeerde bij de stoeprand.

“Nog een verdomde smeris!?” schreeuwde de man woedend. “Jullie zijn net kakkerlakken. Oké,” zei hij beheerst en vastbesloten. “Iemand gaat eraan vandaag. Jullie nemen me niet weer mee naar de gevangenis. Dus jullie gaan óf allemaal weg, óf iemand gaat eraan.”

“Niemand gaat eraan,” riep de eerste agent, “alsjeblieft. Stan! Leg je wapen neer!”

“Geen sprake van,” riep zijn collega.

“Verdomme, Stan!”

“Blijf hier,” zei Avery tegen Ramirez.

“Bekijk het!” zei hij. “Ik ben je collega, Avery!”

“Oké dan, maar luister,” zei ze. “Het laatste wat we nu kunnen gebruiken zijn nóg twee smerissen waardoor dit uitdraait op een bloedbad. Blijf rustig en volg mij.”

“Waarom?”

“Volg me nu maar gewoon.”

Avery stapte uit haar auto. “Meneer,” zei ze tegen de agent, “leg dat wapen neer.”

“En wie ben jij, verdomme?” zei hij.

“Ja, wie ben jij, verdomme?” vroeg de latino.

“Wegwezen hier, jullie alle twee,” zei Avery tegen de twee agenten. “Ik ben rechercheur Avery Black van bureau A1. Ik handel dit hier wel af. Jij ook,” zei ze tegen Ramirez.

“Maar je zei me dat ik jou moest volgen!”

“Ik handel dit af. Ga terug naar de auto. Iedereen wegwezen hier.”

De agent met het getrokken wapen spuwde op de grond en schudde zijn hoofd. “Verdomde bureaucratie,” zei hij. “Wat? Denk je nu echt dat je nou een of andere een superagent bent omdat je in een paar kranten hebt gestaan? Nou, weet je wat? Ik zou weleens willen zien hoe jij dan afhandelt, superagent.” Met zijn ogen nog steeds op de man gericht, stak hij zijn wapen omhoog en liep achteruit tot hij zich kon verbergen achter een boom. “Los het nu maar op!” Zijn partner volgde hem.

Toen Ramirez weer in de auto zat en de andere politieagenten op een veilige afstand stonden, deed Avery een stap naar voren.

De latino lachte. “Kijk eens aan,” zei hij, terwijl hij zijn wapen richtte. “Jij bent die agent die op seriemoordenaars jaagt, toch? Goed bezig, Black. Die kerel was knettergek. Je hebt hem flink te grazen genomen. Hé!” schreeuwde hij naar de geknielde vrouw. “Stop verdomme met dat gekronkel. Zie je dan niet dat ik in gesprek ben?”

“Wat heeft ze gedaan?” vroeg Avery.

“Die verdomde hoer heeft mijn beste vriend geneukt. Dat is wat ze gedaan heeft. Ja toch, hoer?”

“Verdomme,” zei Avery. “Dat is heftig. Heeft ze dat weleens vaker gedaan?”

“Ja,” gaf hij toe. “Ze heeft haar vorige man met míj bedrogen, maar ik ben verdomme met die trut getrouwd! Dat wil toch iets zeggen, hè?”

“Jazeker,” gaf Avery toe.

Hij was behoorlijk mager, had een ingevallen gezicht en er ontbraken enkele tanden. Hij gluurde naar het toenemende aantal toeschouwers en keek daarna als een betrapte kwajongen naar Avery en fluisterde: “Dit ziet er niet goed uit, hè?”

“Nee,” antwoordde Avery. “Dit is niet goed. Probeer dit de volgende keer binnenshuis op te lossen, zonder al te veel herrie,” zei ze zacht, terwijl ze dichterbij kwam.

“Waarom kom je zo dichtbij?” vroeg hij met gefronst voorhoofd.

Avery haalde haar schouders op. “Dat is mijn werk,” zei ze, alsof het een vervelend karweitje was. “Volgens mij heb je twee keuzes. Een: je komt stil met me mee, want je hebt het nu toch al verkloot. Te veel herrie, te veel publiek, te veel getuigen. In het slechtste geval legt ze een klacht neer en zal je een advocaat onder de arm moeten nemen.”

“Ze zal geen klacht neerleggen,” zei hij.

“Nee, schat. Dat doe ik niet, echt niet!” jammerde de vrouw.

“Als ze geen klacht neerlegt, dan kijk je aan tegen een veroordeling voor mishandeling, verzet bij arrestatie en nog een paar kleinere feiten.”

“Word ik hiervoor de nor in gestuurd?”

“Ben je eerder al eens gearresteerd?”

“Ja,” gaf hij toe. “Ik kreeg vijf jaar voor poging tot doodslag.”

“Hoe heet je?”

“Fernando Rodriguez.”

“Ben je nog voorwaardelijk vrij, Fernando?”

“Nee, dat liep twee weken geleden af.”

“Oké.” Ze dacht even na. “Dan ga je waarschijnlijk achter de tralies tot dit opgelost is. Misschien een of twee maanden.”

“Een maand?!”

“Of twee,” herhaalde ze. “Kom op, wees eens eerlijk. Na vijf jaar? Dat is niets. De volgende keer? Hou het binnenshuis.”

Ze stond pal voor zijn neus, dichtbij genoeg om zijn wapen af te pakken en het slachtoffer te bevrijden, maar hij was al veel rustiger. Avery had dit soort mensen eerder gezien bij de bendes van Boston, mannen die het zo hard te verduren hadden gekregen dat zelfs de kleinste aanleiding ervoor zorgde dat ze volledig door het lint gingen. Maar als ze rustiger werden en de kans kregen om de situatie helder te bekijken, was hun verhaal uiteindelijk altijd hetzelfde: ze wilden getroost en geholpen worden, en ze waren op zoek naar het gevoel dat ze er niet alleen voor stonden.

“Je was vroeger advocaat, toch?” zei de man.

“Ja,” zei ze schouderophalend. “Maar toen maakte ik een domme fout en mijn leven was naar de kloten. Maak niet dezelfde fout,” waarschuwde ze. “Laten we hier een einde aan maken nu.”

“En zij?” Hij wees naar zijn vrouw.

“Waarom zou je bij haar willen blijven?” vroeg Avery.

“Ik hou van haar.”

Avery klemde haar lippen op elkaar en keek hem uitdagend aan. “Ziet dit eruit alsof je van haar houdt?”

Hij wist zich geen raad met de vraag. Met gefronste wenkbrauwen keek hij van Avery naar zijn vrouw en weer terug. “Nee,” besloot hij en hij liet zijn wapen zakken, “dit is geen liefde.”

“Weet je wat,” zei Avery. “Geef mij dat wapen maar en laat de jongens je rustig meenemen, en ik zal je iets beloven.”

“Wat dan?”

“Ik beloof je dat ik af en toe eens bij je kom kijken en ik zal erop toezien dat je goed behandeld wordt. Je lijkt me helemaal geen slechte kerel, Fernando Rodriguez. Je hebt alleen veel pech gehad in je leven.”

“Je weet niet half hoeveel,” zei hij.

“Nee,” antwoordde ze, “dat klopt.” Ze stak haar hand uit.

Hij liet de vrouw los en gaf Avery zijn wapen. Meteen rende zijn vrouw struikelend over het gazon en bracht zichzelf in veiligheid.

De agressieve agent die had klaargestaan om het vuur te openen, liep met een jaloerse blik op Avery toe. “Ik handel dit verder wel af,” snauwde hij.

Avery keek hem recht aan. “Doe me een plezier,” fluisterde ze. “Gedraag je nooit meer als iemand die beter is dan degenen die je arresteert en behandel ze als mensen. Misschien helpt dat.”

De agent werd rood van woede en even leek het of hij de rust die Avery had gecreëerd weer teniet zou doen. Gelukkig benaderde de tweede agent de latino en nam hem rustig mee. “Ik ga je nu handboeien omdoen,” zei hij zacht. “Geen zorgen. Ik zorg er wel voor dat je goed behandeld wordt. Ik moet nu je rechten voorlezen. Is dat goed? Je hebt het recht om te zwijgen…”

Avery deed een stap opzij.

De latino keek op en even hielden ze elkaars blik vast. Hij knikte haar toe als bedankje en Avery knikte terug. “Ik meende wat ik zei,” herhaalde ze, voor ze zich omdraaide.

Ramirez had een brede lach op zijn gezicht. “Jeetje, Avery. Dat was gaaf.”

Het stoorde Avery dat hij met haar flirtte.

“Ik haat het als agenten verdachten behandelen als dieren,” zei ze en ze draaide zich om om het verdere verloop van de arrestatie te volgen. “Ik durf te wedden dat de helft van alle schietpartijen in Boston kunnen worden vermeden door wat respect voor elkaar te tonen.”

“Misschien wel als er een commissaris zoals jij aan het hoofd zou staan,” grapte hij.

“Misschien,” antwoordde ze, terwijl ze nadacht over de mogelijkheid.

Haar walkietalkie knarste en ze hoorde de stem van O’Malley. “Black,” zei hij. “Black, waar ben je?”

Ze antwoordde. “Ik ben hier, hoofdinspecteur.”

“Laat je telefoon voortaan aan staan,” zei hij. “Hoe vaak moet ik dat nog tegen je zeggen? Ga meteen naar de Boston Harbor Marina bij Marginal Street in East Boston. Er is iets aan de hand.”

Avery fronste haar wenkbrauwen. “Maar dat is toch het gebied van het politiebureau A7?” vroeg ze.

“Maakt niet uit,” zei hij. “Laat meteen vallen waar je mee bezig bent en kom onmiddellijk hierheen. Er is iemand vermoord.”




HOOFDSTUK TWEE


Via de Callahan Tunnel die North End met East Boston verbindt, reed Avery naar de Boston Harbor & Shipyard. De jachthaven was bij Marginal Street, aan de rechterkant.

Overal was politie te zien.

“Shit,” riep Ramirez uit. “Wat is hier in hemelsnaam gebeurd?”

Avery reed langzaam de jachthaven in. Politiewagens en een ziekenwagen stonden lukraak her en der geparkeerd. Er drentelden mensen rond die op deze schitterende ochtend met hun boten wilden gaan varen, en die zich afvroegen waar ze aan toe waren.

Ze parkeerde en ze stapten allebei uit en haalden hun badge tevoorschijn.

Achter de hoofdingang en het havengebouw lag een uitgestrekt havendok. Vanuit het dok waren in V-vorm twee kades aangelegd. De meeste agenten hadden zich op het einde van de ene kade verzameld.

Wat verderop zag Avery hoofdinspecteur O’Malley staan. Hij droeg in een donker pak met een stropdas en was in een hevige discussie verwikkeld met een agent die uitgedost was in een volledig politie-uniform. Uit de dubbele strepen op zijn borst leidde Avery af dat hij de hoofdinspecteur van bureau A7 was, dat voor het hele gebied East Boston verantwoordelijk was.

“Kijk die kerel nou.” Ramirez wees naar de agent in uniform. “Komt die net van een of andere ceremonie of zo?”

De agenten van bureau A7 keken hen vijandig aan.

“Wat doet bureau A1 hier?”

“Ga terug naar North End,” schreeuwde iemand.

De wind woei langs Avery’s gezicht toen ze naar het eind van de kade liep. De lucht was zout en zacht. Ze hield haar jas stevig om zich heen zodat deze niet zou openwaaien. Ramirez had last van de stevige windvlagen, die zijn perfecte kapsel in de war maakten.

Aan de ene zijde van de kade staken haaks aanlegsteigers uit, waarlangs tal van boten aangemeerd lagen. Ook aan de andere zijde van de kade lagen vaartuigen: motorboten, dure zeilboten en gigantische jachten.

Op het einde van de kade lag een aparte aanlegsteiger en vormde zo een T. In het midden ervan lag een middelgroot wit jacht. O’Malley, de andere hoofdinspecteur en de twee agenten waren druk in gesprek, terwijl de forensische dienst het jacht onderzocht en foto’s nam.

O’Malley zag er net zo ruig uit als altijd: zijn haar was zwart geverfd en kort geknipt, en zijn gezicht zag eruit alsof hij jarenlang in de boksring had gestaan, vol lijnen en rimpels. Hij had zijn ogen samengeknepen tegen de harde wind en hij zag er opgefokt uit.

“Nou, ze is nu hier,” zei hij. “Geef haar een kans.”

De andere hoofdinspecteur zag er bijzonder charmant uit: grijzend haar, een smal gezicht en een alerte blik onder een gefronst voorhoofd. Hij was langer dan O’Malley en Avery merkte duidelijk dat hij er moeite mee had dat O’Malley, of om het even wie die niet tot zijn eigen team behoorde, zijn territorium betrad.

Avery knikte naar iedereen.

“Wat is er aan de hand, hoofdinspecteur?”

“Is er een feestje of zo?” Ramirez lachte.

“Veeg die lach van je gezicht,” kaatste de hoofdinspecteur terug. “Dit is een plaats delict, jongeman, en ik verwacht dat je het als zodanig behandelt.”

“Avery, Ramirez, dit is hoofdinspecteur Holt van bureau A7. Hij was zo vriendelijk om…”

“Vriendelijk, ik denk het niet!” snauwde hij terug. “Ik weet niet wat de burgemeester van plan is, maar als hij denkt dat een ander bureau mijn gebied kan overnemen, dan moet hij nog maar eens goed nadenken. Ik heb veel respect voor jou, O’Malley. We kennen elkaar al jaren, maar dit is echt ongehoord en dat weet je maar al te goed. Hoe zou jij je voelen als ik de zaken van A1 overnam en bevelen begon uit te delen?”

“We nemen helemaal niets over,” zei O’Malley. “Denk je dat ik hier blij mee ben? We hebben al genoeg werk. De burgemeester heeft ons allebei ingeroepen, toch? Ik had een heel andere dag gepland, Will, dus doe nou niet alsof ik degene ben die heeft besloten deze zaak over te nemen.”

Avery en Ramirez wisselden een blik.

“Wat is er aan de hand?” vroeg Avery.

“Deze morgen kwam er een oproep binnen,” zei Holt, terwijl hij in de richting van het jacht wees. “Er werd een dode vrouw gevonden op die boot. Ze werd geïdentificeerd als een plaatselijke boekenverkoopster. Ze heeft al vijftien jaar een spirituele boekhandel in Sumner Street. Geen strafblad of dossier, helemaal niets verdachts.”

“Behalve dan de manier waarop ze vermoord werd,” ging O’Malley verder. “Hoofdinspecteur Holt was net aan het ontbijten met de burgemeester toen de oproep binnenkwam. De burgemeester wilde zelf langskomen om de situatie te bekijken.”

“Het eerste wat hij zei was: �Waarom zetten we Avery Black niet op deze zaak?’” zei Holt om het verhaal af te maken, en hij wierp een dodelijke blik op Avery.

O’Malley probeerde de hele situatie wat te verzachten. “Zo heb je niet aan mij verteld, Will. Je zei dat jouw mannen zich geen raad met de situatie wisten, en daarop stelde de burgemeester voor de hulp in te roepen van iemand met ervaring op dit vlak.”

“Hoe dan ook,” snauwde Holt, terwijl hij trots zijn kin naar voren stak.

“Ga eens een kijkje nemen,” zei O’Malley en hij wees naar het jacht. “Kijk wat je er kan vinden. Als ze met niks terugkomt,” zei hij tegen Holt, “dan gaan we ervandoor. Akkoord?”

Holt stampte naar zijn twee agenten toe.

“Die twee zijn van hun afdeling Moordzaken,” zei O’Malley. “Kijk niet naar ze. Praat niet tegen ze. Maak niemand van streek. Dit is een heel delicate politieke situatie. Hou gewoon je mond en breng vertel me wat je aantreft.”

Ramirez was helemaal opgewonden toen ze naar het grote jacht liepen. “Dit is een pareltje,” zei hij. “Zo te zien een Sea Ray 58 Sedan Bridge. Twee dekken. Schaduw op het jacht en binnen airco.”

Avery was onder de indruk. “Hoe weet jij dat nou allemaal?” vroeg ze.

“Ik ga graag vissen,” zei hij schouderophalend. “Ik ben nog nooit gaan vissen met zo’n jacht, maar een mens mag toch dromen, nietwaar? Ik zou je een keer moeten meenemen met mijn boot.”

Eigenlijk hield Avery helemaal niet zo van de zee. Van het strand hield ze soms, van meren zeker, maar zeilboten en motorjachten ver weg op zee? Paniekaanvallen! Ze was opgegroeid op het platteland en alleen al het idee om op volle zee rond te dobberen, met god weet wat er zich onder die golven zou kunnen verschuilen, deed haar verstarren van angst.

Holt en zijn twee agenten negeerden Avery en Ramirez volledig toen ze langsliepen en zich voorbereidden om aan boord te gaan. Op de boeg nam een fotograaf nog een laatste foto, waarna hij Holt een teken gaf. Toen hij via stuurboord de boot verliet, fronste hij zijn wenkbrauwen en grapte tegen Avery: “Je zal nooit meer op dezelfde manier naar een jacht kijken.”

Langs een zilverkleurige ladder gingen ze aan boord. Avery klom omhoog, plaatste haar handen stevig tegen de zwarte ramen en schuifelde voorzichtig naar de voorkant van het jacht.

Een engelachtig uitziende vrouw van middelbare leeftijd met een wilde rode haardos lag op de voorsteven van het schip, precies voor de zijlichten van de boeg. Ze lag opgekruld op haar zij met haar gezicht naar het oosten, haar handen om haar knieГ«n en haar hoofd gebogen. Had ze rechtop gezeten, dan had het net geleken alsof ze sliep. Ze was helemaal naakt en de enige zichtbare verwonding was een donkere lijn rond haar hals. Die heeft hij gebroken, dacht Avery.

Het slachtoffer viel vooral op omdat ze, naast het feit dat ze naakt was en publiekelijk tentoongesteld werd, een bepaalde schaduw wierp. De zon was opgekomen in het oosten en haar lichaam was in een zodanige hoek neergelegd dat het een spiegelbeeld veroorzaakte in de vorm van een langgerekte, verwrongen schaduw.

“Shit,” fluisterde Ramirez.

Avery ging door haar knieГ«n en tuurde vanuit haar lage positie naar de boeg van het jacht, een beetje zoals ze zou doen als ze thuis iets checkte wat ze net had schoongemaakt. De schaduw kon toeval zijn, maar het kon net zo goed een betekenisvolle aanwijzing van de moordenaar zijn en als hij een aanwijzing had gegeven, was het heel goed mogelijk dat hij er nog meer had achtergelaten. Ze stapte van de ene naar de andere kant van het schip.

In de schittering van het zonlicht op het witte oppervlak van de boeg, precies boven het hoofd van de vrouw, tussen haar lichaam en de schaduw, ontdekte Avery een ster. Iemand had met speeksel of met zout water een ster getekend.

Ramirez vroeg aan O’Malley: “Wat zei de forensische dienst?”

“Ze vonden een paar haren op het lichaam. Zouden van een tapijt kunnen zijn. Het andere team is nog steeds in het appartement.”

“Welk appartement?”

“Dat van de vrouw,” antwoordde O’Malley. “We denken dat ze daar ontvoerd werd. Nergens vingerafdrukken. Die kerel droeg waarschijnlijk handschoenen. We begrijpen ook niet hoe hij haar hierheen gebracht heeft, naar zo’n duidelijk zichtbare kade, zonder dat iemand iets heeft gezien. Hij heeft enkele camera’s hier in de haven gesaboteerd. Dat heeft hij waarschijnlijk net voor de moord gedaan. We denken dat ze afgelopen nacht vermoord werd. Ze lijkt niet mishandeld, maar na het onderzoek van de lijkschouwer zullen we meer weten.”

Holt mopperde voor zich uit. “We verspillen hier onze tijd,” snauwde hij naar O’Malley. “Wat kan dat mens nog meer ontdekken dan wat mijn mannen al vastgesteld hebben? Ik geef geen reet om haar laatste zaak of om haar populariteit. Wat mij betreft is ze gewoon een mislukte advocaat die mazzel had met haar eerste grote zaak omdat een seriemoordenaar die zíj notabene ooit vrijpleitte, haar heeft gehólpen!”

Avery kwam overeind, leunde tegen de reling en keek naar Holt, O’Malley en de twee andere agenten op de kade. De wind deed haar jas en haar broek flapperen. “Hebben jullie de ster gezien?” vroeg ze.

“Welke ster?’ riep Holt naar boven.

“Haar lichaam werd in een bepaalde hoek neergelegd. In het zonlicht maakt het een schaduw van haar gestalte. Heel duidelijk. Bijna alsof er twee mensen rug aan rug liggen. Tussen haar lichaam en deze schaduw heeft iemand een ster getekend. Het kan toeval zijn, maar de positie is wel heel perfect. Als die ster met speeksel werd getekend, dan hebben we misschien geluk.”

Holt overlegde met een van zijn agenten. “Heb jij een ster gezien?”

“Nee, meneer,” antwoordde een slanke, blonde agent met bruine ogen.

“De forensische dienst?”

De rechercheur schudde zijn hoofd.

“Belachelijk,” mompelde Holt. “Een getekende ster? Kan wel door een kind zijn gedaan. Een schaduw? Schaduwen worden gecreëerd door lichtinval. Daar is niks bijzonders aan, rechercheur Black.”

“Wie is de eigenaar van dit jacht?” vroeg Avery.

“Een dood spoor,” zei O’Malley met een schouderophalen. “Een grote vastgoedontwikkelaar. Hij zit in Brazilië voor zaken. Is al een maand weg.”

“Als de boot afgelopen maand is schoongemaakt,” zei Avery, “dan werd die ster getekend door de moordenaar, en omdat hij precies in het midden zit tussen het lichaam en de schaduw, moet het wel iets te betekenen hebben. Ik weet nog niet precies wat, maar wel íéts.”

O’Malley wierp een blik op Holt.

Holt zuchtte diep. “Simms,” riep hij naar de blonde agent, “haal de forensische dienst terug. Laat ze die ster én die schaduw onderzoeken. Ik bel je op zodra we klaar zijn.”

Holt keek Avery chagrijnig aan en schudde uiteindelijk zijn hoofd. “Laat haar het appartement bekijken.”




HOOFDSTUK DRIE


Avery liep langzaam de schemerige hal van het flatgebouw binnen, met Ramirez naast zich, en zoals altijd wanneer ze een plaats delict betrad, bonsde haar hart verwachtingsvol. Op dit moment wilde ze allesbehalve hier zijn.

Ze zette het van zich af. Ze trok een neutraal gezicht en dwong zichzelf om elk detail nauwkeurig in zich op te nemen, hoe klein ook.

De deur van het appartement stond open. De agent die buiten stond deed een stap achteruit en hield het politielint omhoog zodat Avery en de anderen naar binnen konden gaan.

Door een smalle gang kwamen ze in de woonkamer. Verderop in de hal was de toegang tot de keuken. Op het eerste gezicht viel er niets bijzonders op; gewoon een heel leuk appartement van iemand. De muren waren lichtgrijs geschilderd. Overal hingen boekenplanken. Op de vloer lagen stapels boeken. Er hingen planten voor de ramen. Tegenover de tv stond een groene bank. In de enige slaapkamer was het bed was keurig opgemaakt met een witte, kanten sprei.

Het enige verontrustende element was een ontbrekend tapijt in de woonkamer. Een stoffige rand en een donkere verkleuring was gemarkeerd met talloze gele politielabeltjes.

“Wat heeft de forensische dienst hier gevonden?” vroeg Avery.

“Niets,” zei O’Malley. “Geen vingerafdrukken. Geen camerabeelden. We tasten op het ogenblik helemaal in het duister.”

“Werd er iets meegenomen uit het appartement?”

“Voor zover we weten niet. De vaas met muntjes zit vol. Haar kleren liggen netjes gestapeld, met geld en haar identiteitskaart nog in de zakken.”

Avery nam haar tijd in het appartement.

Zoals gewoonlijk deelde ze de ruimte op in kleine secties en onderzocht deze een voor een heel nauwkeurig: de muren, de vloeren, de houten plinten, de snuisterijen op de planken. Een foto van het slachtoffer met twee vriendinnen viel haar op. Avery bedacht dat ze hun namen te weten moest komen en contact met hen moest opnemen. Ze analyseerde de boeken op de planken en de stapels op de vloer. Enkele boeken waren typische vrouwenromans, maar het overgrote deel ging over spiritualiteit: zelfhulp boeken en religieuze boeken.

Godsdienst, dacht Avery.

Het slachtoffer had een ster boven het hoofd.

Een Davidster?

Nu ze het lichaam op de boot had gezien en het appartement had onderzocht, begon Avery een beeld van de moordenaar in haar hoofd te vormen. Hij had ongetwijfeld toegeslagen in de hal. De moord was uiterst snel gebeurd, hij had geen sporen achtergelaten en geen fouten gemaakt. Hij had de kleren en de bezittingen van het slachtoffer netjes achtergelaten en het appartement verder niet verstoord. Alleen het tapijt ontbrak en die plek en de randen ervan waren stoffig. Dit had waarschijnlijk de woede van de moordenaar aangewakkerd.

Als hij zo nauwgezet te werk was gegaan, vroeg Avery zich af, waarom had hij dan het stof van het tapijt niet weggeveegd? Waarom had hij het tapijt Гјberhaupt meegenomen? Waarom had hij niet alles in een perfecte staat achtergelaten? Ze werkte een scenario uit: hij had haar bij haar hals gegrepen, haar kleren uitgetrokken, deze opgeborgen en alles netjes achtergelaten. Maar toen had hij haar in het tapijt gerold en haar als een woesteling naar buiten gedragen.

Ze liep naar het raam en staarde omlaag naar de straat. Er waren een paar plaatsen waar iemand zich kon verstoppen en het appartement ongemerkt in het oog kon houden. Een plaats in het bijzonder trok haar aandacht: een donker, smal steegje achter een afsluiting. Zat je daar? dacht ze bij zichzelf. Om te kijken? Om op het juiste moment te wachten?

“Nou?” zei O’Malley. “Wat denk je?”

“We hebben te maken met een seriemoordenaar.”




HOOFDSTUK VIER


“De moordenaar is een man en hij is sterk,” ging Avery verder. “Hij heeft duidelijk het slachtoffer overvallen en haar daarna naar de haven gedragen. Het lijkt wel een persoonlijke afrekening.”

“Hoe weet je dat?” vroeg Holt.

“Waarom zou hij zo’n moeite doen voor een willekeurig slachtoffer? Er lijkt niets te zijn gestolen, dus was het geen inbraak. Hij was met alles heel nauwkeurig, behalve met het tapijt. Als je zoveel tijd besteedt aan het plannen van een moord, het uitkleden van het slachtoffer en haar kleren en bezittingen netjes opbergt, waarom zou je dan spullen van haar meenemen? Dat lijkt op een heel goed voorbereide actie. Hij wilde iets meenemen. Misschien om zijn macht te tonen? Gewoon omdat hij het kon? Ik weet het niet. En haar achterlaten op een boot? Naakt en duidelijk zichtbaar in de haven? Deze kerel wil gezien worden. Hij wil dat iedereen weet dat hij deze moord gepleegd heeft. Het is heel goed mogelijk dat we weer te maken hebben met een seriemoordenaar. Welke beslissing je ook neemt over wie deze zaak onderzoekt,” zei ze en ze wierp een blik op O’Malley, “je kunt het maar beter heel snel doen.”

O’Malley richtte zich tot Holt. “Will?”

“Je weet hoe ik erover denk,” snauwde Holt.

“Maar je volgt de opdracht van de burgemeester?”

“Je maakt een vergissing.”

“Maar?”

“De burgemeester beslist.”

O’Malley richtte zich weer tot Avery. “Ben je klaar voor zo’n zaak?” vroeg hij. “Wees eerlijk. Je hebt net een zaak opgelost van een heel opvallende seriemoordenaar, waarbij de pers je voortdurend op de hielen zat. Ook nu weer zullen alle ogen op jou gericht zijn, maar dit keer let vooral de burgemeester goed op wat je doet. Hij heeft speciaal naar jou gevraagd.”

Avery’s hart ging sneller kloppen. Als politieagent zette ze zich graag in voor een betere wereld, maar seriemoordenaars opsporen en de doden wreken was waar ze écht naar verlangde. “We hebben ook nog heel wat andere onopgeloste zaken,” zei ze. “En een rechtszaak.”

“Dat kan ik allemaal aan Thompson en Jones overdragen. Jij kunt toezicht houden op wat ze doen. Als je deze zaak aanneemt, moet deze je volledige aandacht hebben.”

Avery richtte zich tot Ramirez. “Doe je mee?”

“Ik doe mee,” knikte hij ernstig.

“We doen het,” zei ze.

“Goed,” verzuchtte O’Malley. “Dit is vanaf nu jouw zaak. Hoofdinspecteur Holt en zijn mannen zorgen voor het lichaam en het appartement. Je zult gedurende het hele onderzoek volledige toegang hebben tot alle dossiers, en hun volledige medewerking krijgen. Will, bij wie kunnen ze terecht als ze meer informatie nodig hebben?”

“Rechercheur Simms,” zei hij.

“Simms is de leidinggevende rechercheur die je vanmorgen hebt gezien,” zei O’Malley, “blond, donkere ogen, harde kerel. De boot en het appartement worden allebei door bureau A7 bekeken. Simms neemt meteen contact met jullie op als er aanwijzingen zijn. Misschien moeten jullie nu eerst en vooral met de familie gaan praten. Kijk wat je kunt ontdekken. Als je het bij het rechte eind hebt, en dit is inderdaad iets persoonlijks, dan hebben zij er misschien iets mee te maken of kunnen ze jullie nuttige informatie geven.”

“We gaan aan de slag,” zei Avery.


***

Na een telefoontje met rechercheur Simms kwam Avery te weten dat de ouders van het slachtoffer iets verder noordelijker woonden, net buiten Boston, in het stadje Chelsea.

De familie op de hoogte brengen van het slechte nieuws was het op een na ergste aspect van haar functie vond Avery. Hoewel ze goed met mensen om kon gaan, was er altijd net nadat men te horen had gekregen dat er een dierbare was overleden, zo’n moment waarop er een heleboel complexe emoties loskwamen. Psychologen noemden dit de vijf stappen van het rouwproces, Avery noemde het een langzame kwelling. Eerst was er de ontkenning. Vrienden en familie wilden precies alles over het lichaam weten; informatie die hen nog meer verdriet bezorgde. En hoeveel informatie Avery hun ook gaf, nooit konden naasten de gruwel helemaal begrijpen. Daarna kwam de woede: tegenover de politie, tegenover de hele wereld, tegenover iedereen. Daarop volgde ongeloof. “Weet je zeker dat ze dood zijn? Misschien leven ze nog?” Soms kwamen de vragen vlug, soms duurde het jaren. De laatste twee stappen deden zich meestal voor toen Avery al vertrokken was: depressie en aanvaarding.

“Ik moet zeggen,” zei Ramirez, “dat ik het maar niks vind om dode lichamen te vinden, maar aan deze zaak werken komt ons wel goed uit. Geen rechtszaak en geen administratie. Een goed gevoel, toch? We kunnen datgene doen wat we wíllen doen, en we hoeven niet te verzanden in allerhande administratieve troep.” Hij boog zich naar voren om haar op de wang te kussen.

Avery trok zich terug. “Nu niet,” zei ze.

“Oké,” antwoorde hij en hij stak zijn handen op. “Ik dacht gewoon, weet je wel… dat we nu een koppel waren.”

“Kijk,” zei ze, terwijl ze goed over haar woorden nadacht. “Ik vind je leuk, echt leuk, maar dit gaat allemaal wat te snel.”

“Te snel?” klaagde hij. “We hebben in twee maanden tijd maar één keer gezoend!”

“Zo bedoel ik het niet,” zei ze. “Sorry. Ik probeer je alleen duidelijk te maken dat ik niet weet of ik klaar ben voor een serieuze relatie. We zijn collega’s. We zijn de hele week samen. Ik geniet van je geflirt en ik ben altijd blij om je ’s morgens te zien, maar ik weet niet of ik al klaar ben voor een volgende stap.”

“Sjonge,” zei hij.

“Dan…”

“Nee, nee.” Hij stak een hand op. “Het is prima, echt. Ik had dit eigenlijk al verwacht.”

“Ik zeg niet dat ik ermee wil stoppen,” stelde Avery hem gerust.

“Wat is het dan?” vroeg hij. “Ik begrijp het niet meer! Als we aan het werk zijn, ben je een en al zakelijk, en als ik je na een werkdag wil zien, is dat bijna onmogelijk. Toen je in het ziekenhuis lag was veel liever tegen me dan in het dagelijkse leven.”

“Dat is niet waar,” zei ze, maar ergens besefte ze dat hij gelijk had.

“Ik vind je leuk, Avery,” zei hij. “Ik vind je echt heel leuk. Als je meer tijd nodig hebt, dan is dat prima. Ik wil alleen maar zeker zijn dat je ook iets voelt voor mij. Want als dit niet zo is, dan wil ik niet langer je tijd verspillen, én die van mij.”

“Ik heb echt wel gevoelens voor je,” zei ze, terwijl ze hem even snel aankeek. “Echt!”

“Oké,” zei hij, “goed zo.”

Avery bleef rijden en concentreerde zich op de weg, op de omgeving die veranderde en ze dwong zichzelf om zich weer op het werk te focussen.

De ouders van Henrietta Venemeer woonden in een appartementencomplex op Central Avenue, net voorbij de begraafplaats. Rechercheur Simms had haar verteld dat ze beiden met pensioen waren en dat ze hen hoogstwaarschijnlijk wel thuis zou vinden. Ze had niet van tevoren gebeld. Dat was een harde les die ze al snel had geleerd: dat een telefoontje de mogelijke dader kon waarschuwen.

Toen ze bij het gebouw waren, parkeerde Avery de auto. Beiden stapten uit en liepen naar de voordeur.

Ramirez belde aan.

Na een behoorlijk lange tijd antwoordde een oudere vrouwenstem: “Ja? Wie is daar?”

“Mevrouw Venemeer, dit is rechercheur Ramirez van politiebureau A1. Ik ben samen met mijn collega, rechercheur Black. Mogen we binnenkomen en eventjes met u praten?”

“Wíé?”

Avery leunde naar voren. “Politie,” snauwde ze. “Maak alstublieft de portiekdeur open.”

De deur zoemde open.

Avery schonk Ramirez een glimlach. “Zo doe je dat,” zei ze.

“Je blijft me verbazen, rechercheur Black.”

De familie Venemeer woonde op de vijfde verdieping. Toen Avery en Ramirez uit de lift kwamen, zagen ze een oudere vrouw naar hen gluren van achter een bijna gesloten deur.

Avery nam het woord. “Hallo, mevrouw Veneneer,” zei ze met een zachte, maar duidelijke stem. “Ik ben rechercheur Black en dit is mijn collega, rechercheur Ramirez.” Beiden haalden hun badge tevoorschijn. “Mogen we even binnenkomen?”

Mevrouw Venemeer had net zo’n soort warrige haardos als haar dochter, maar haar haren waren grijs. Ze droeg een bril met dikke glazen en was gekleed in een witte nachtjapon.

“Wat is er aan de hand?” vroeg ze bezorgd.

“Ik denk dat we beter even binnen kunnen komen,” zei Avery.

“Goed dan,” mompelde ze en ze liet hen binnen.

Het hele appartement rook naar mottenballen en oude mensen. Ramirez trok een vies gezicht en wapperde bij wijze van grap met zijn hand onder zijn neus. Avery stompte hem tegen zijn arm.

In de woonkamer stond een tv te schetteren. Op de bank zat een stevig gebouwde man en Avery nam aan dat dat meneer Venemeer was. Hij was gekleed in een rode short en een T-shirt dat hij hoogstwaarschijnlijk altijd in bed droeg. Hij leek zich helemaal niet bewust van hun aanwezigheid.

Mevrouw Venemeer ging naast haar man op de bank zitten, maar bood Avery en Ramirez geen zitplaats aan. “Wat kan ik voor jullie doen?” vroeg ze.

Op tv was een of ander spelprogramma aan de gang. Het geluid stond keihard. Af en toe juichte de man, werd dan weer rustig en mompelde iets bij zichzelf.

“Kunt u de tv uitzetten?” vroeg Ramirez.

“O, nee,” zei ze. “John wil per se naar Rad van Fortuin kijken.”

“Het gaat over uw dochter,” voegde Avery eraan toe. “We moeten echt met u praten, en we willen uw volle aandacht.”

“Schat,” zei ze, terwijl ze haar man zijn arm aanraakte, “deze twee agenten willen met ons praten over Henrietta.”

Mopperend haalde hij zijn schouders op.

Ramirez zette de tv uit.

“Hé!” riep John uit. “Wat doe je nou!? Zet hem meteen weer aan!”

Hij klonk dronken.

Er stond een halfvolle fles whisky naast hem.

Avery stond naast Ramirez en ze stelde hen nog een keer voor. “Hallo,” zei ze, “ik ben rechercheur Black en dit is mijn collega, rechercheur Ramirez. We hebben heel vervelend nieuws te vertellen.”

“Zal ik jullie eens vertellen wat vervelend is,” riep John uit. “Het is vervelend om met een stelletje smerissen te moeten praten terwijl ik midden in mijn tv-programma zit! Zet die tv verdomme weer aan!” snauwde hij, en hij probeerde van de bank te komen, maar hij leek niet te kunnen staan.

“Uw dochter is overleden,” zei Ramirez, terwijl hij op zijn hurken ging zitten om de man recht in de ogen te kunnen kijken. “Begrijpt u dat? Uw dochter is dood.”

“Wát?” fluisterde mevrouw Venemeer.

“Henrietta?” mompelde John, terwijl hij achteroverleunde.

“We vinden het echt heel erg voor u,” zei Avery.

“Hoe?” mompelde de oude vrouw. “Ik weet niet… néé. Niet Henrietta.”

“Waar hebben jullie het in hemelsnaam over?” riep John luid. “Jullie kunnen hier niet zomaar komen binnenvallen en ons vertellen dat onze dochter dood is. Wat heeft dit te betekenen?”

Ramirez ging zitten.

Ontkenning, dacht Avery. En woede.

“Ze werd vanmorgen dood aangetroffen,” ging Ramirez verder, “en ze kon dankzij haar positie binnen de gemeenschap worden geïdentificeerd. We weten nog niet waarom het is gebeurd. Op dit moment hebben we heel veel vragen. Als u kunt, heb dan nog even geduld met ons en help ons om antwoorden te vinden.”

“Hoe?” huilde de moeder. “Hoe is het gebeurd?”

Avery nam plaats naast Ramirez. “Ik vrees dat het onderzoek nog loopt. We kunnen het nu nog niet over specifieke details hebben. We willen nu vooral weten of ú misschien iets weet wat ons kan helpen de moordenaar te identificeren. Had Henrietta een vriend? Had ze goede vrienden die u kent? Iemand die wrok tegen haar koesterde?”

“Weet u wel zeker dat het Henrietta is?” vroeg haar moeder.

“Henrietta had geen vijanden!” riep John uit. “Iedereen hield van haar. Het was een schat van een meid. Ze kwam een keer in de week langs met boodschappen. Ze hielp de daklozen. Dit kan niet waar zijn. Dit moet een of andere vergissing zijn.”

Ongeloof, dacht Avery.

“Toch is het zo,” zei ze. “Binnen enkele dagen zult u haar lichaam moeten komen identificeren. Ik weet dat u nu heel wat te verwerken krijgt. U hebt net vreselijk nieuws te horen gekregen, maar laten we ons er nu alstublieft op concentreren om te weten te komen wie dit gedaan kan hebben.”

“Niemand!” riep John uit. “Dit is duidelijk een vergissing. Jullie zitten helemaal verkeerd. Henrietta had geen vijanden,” verklaarde hij. “Is ze aangereden door een bus? Is ze van een brug gevallen? Geef ons in elk geval énig idee van wat er werkelijk gebeurd is.”

“Ze werd vermoord,” zei Avery. “Dat is alles wat ik kan zeggen.”

“Vermoord,” fluisterde haar moeder.

“Alstublieft,” zei Ramirez. “Is er niets wat u kunt bedenken? Wat dan ook? Ook als het u iets onbeduidends lijkt, kan het ons toch misschien een heel eind op weg helpen.”

“Nee,” antwoordde de moeder. “Ze had geen vaste vriend. Ze had wel een vriendinnengroepje. Vorig jaar waren die nog hier met Thanksgiving. Geen van hen zou echter zoiets kunnen doen. U moet zich vergissen.” Ze keek Avery en Ramirez met smekende ogen aan. “Dat moet wel!”




HOOFDSTUK VIJF


Avery parkeerde op een leeg plekje aan de weg tussen een paar politieauto’s en zette zich schrap toen ze naar het gebouw van bureau A7 aan Paris Street in East Boston keek. Buiten voor het bureau was het mediacircus al volop aan de gang. Er was een persconferentie aangekondigd om de zaak te bespreken en televisiebusjes, camera’s en reporters versperden de ingang naar het politiebureau, ondanks het feit dat er een heleboel politieagenten probeerden om hen daar weg te krijgen.

“Het publiek staat al klaar,” zei Ramirez.

Ramirez leek maar al te graag geГЇnterviewd te willen worden. Hij liep met opgeheven hoofd en lachte vriendelijk naar elke reporter die zijn kant op keek. Tot zijn teleurstelling kwam er niemand naar hem toe. Avery hield haar hoofd gebogen en liep zo snel mogelijk het politiebureau in. Ze haatte drukke menigten. Ooit, toen ze nog advocaat was, had ze ervan genoten dat mensen haar naam wisten en op haar rechtszaken afkwamen, maar sinds ze zelf een keer flink door de pers aan de tand was gevoeld, had ze een afkeer gekregen van alle aandacht.

Meteen kwamen alle reporters op haar toegelopen.

“Avery Black,” zei een van hen, terwijl ze een microfoon in het gezicht geduwd kreeg, “kunt u ons iets meer vertellen over de vrouw die vandaag in de jachthaven werd vermoord?”

“Waarom behandelt ú deze zaak, rechercheur Black?” riep iemand anders. “Dit is politiebureau A7. Bent u overgeplaatst?”

“Wat vindt u van de nieuwe campagne van de burgemeester tegen de criminaliteit in de stad?”

“Zijn jij en Howard Randall nog steeds een stel?”

Howard Randall, dacht ze. Ondanks het overweldigende verlangen om alle banden met Randall te verbreken, kon ze hem niet vergeten. Sinds haar laatste ontmoeting met hem, kroop hij op een of andere manier steeds weer haar gedachten binnen. Soms was een bepaalde geur of een beeld genoeg om zijn woorden weer te horen: “Doet dit je denken aan je kindertijd, Avery? Waar denk je aan? Vertel het me…” Of soms, als ze aan een moeilijke zaak werkte, probeerde ze net zoals Randall te denken om tot een oplossing te komen.

“Aan de kant!” schreeuwde Ramirez. “Schiet op! Maak eens wat plaats. Kom op.” Hij legde zijn hand op Avery’s rug en leidde haar naar binnen.

Een tijdje geleden was het grote bakstenen gebouw van politiebureau A7 helemaal gerenoveerd vanbinnen. Men had de metalen bureaus eruit gegooid, en daarmee ook de typische grimmige sfeer van een overheidsinstelling. In de kantoren stonden nu chique zilverkleurige tafels en gekleurde stoelen, en er was een ontvangstruimte gecreГ«erd die er eigenlijk meer uitzag als een ingang tot een speelparadijs.

Net zoals bij bureau A1, maar dan nog moderner, had de vergaderzaal glazen wanden zodat men over de hele verdieping kon uitkijken. Binnen stond een gigantische mahoniehouten ovale tafel en de zitplaatsen waren uitgerust met een microfoonsysteem en er hing een grote flatscreen-tv.

O’Malley zat al aan de tafel, naast Holt. Aan zijn ene zijde zaten rechercheur Simms en zijn collega en aan zijn andere zijde zaten twee andere personen. Avery ging ervan uit dat dit de forensisch specialist en de lijkschouwer waren. Aan de andere kant van de tafel, bij de deur, waren nog twee plaatsen vrij.

“Ga zitten,” zei O’Malley en hij gebaarde naar hen. “Bedankt voor jullie komst. Geen zorgen, ik zal niet de hele tijd op jullie vingers kijken,” ging hij verder, met een blik op Avery en Ramirez. “Ik wil alleen maar zeker weten dat we allemaal op dezelfde lijn zitten.”

“Jullie zijn hier altijd welkom,” zei Holt met een oprechte genegenheid die gericht was op O’Malley.

“Dank je wel, Will. Laten we beginnen.”

Holt gebaarde naar zijn rechercheur. “Simms?”

“Goed,” zei Simms, “mijn beurt dus. Laten we beginnen met het rapport van de forensische dienst en dat van de lijkschouwer, en daarna zal ik over de rest van de dag vertellen,” zei hij uitdrukkelijk tot hoofdinspecteur Holt, voordat hij zich weer tot de forensisch specialist richtte. “Klinkt dat goed, Sammy?”

Een magere IndiГ«r stond aan het hoofd van het forensische team. Hij was gekleed in pak en stropdas en hield zijn duimen omhoog toen Simms zijn naam noemde.

“Natuurlijk, Mark,” zei hij. “Zoals al gezegd hebben we maar heel weinig aanwijzingen. Het appartement was schoon. Geen bloed, geen tekenen die wijzen op verzet. De camera’s werden gesaboteerd met een lijmspray die je in elke willekeurige doe-het-zelfzaak kunt kopen. We hebben vezels gevonden van zwarte handschoenen, maar ook deze geven ons geen concrete aanwijzingen.”

Rechercheur Simms gebaarde steeds met zijn kin naar Avery. Sammy begreep niet helemaal wie de leiding had. Hij bleef Simms en Holt en alle anderen aanstaren. Uiteindelijk begreep hij het en hij richtte zich tot Avery en Ramirez.

“We hebben echter wel iets gevonden in de haven,” zei Sammy. “De moordenaar heeft ook daar de camera’s gesaboteerd, op dezelfde manier als in het appartementengebouw. Om onopgemerkt in de haven te kunnen komen, moet hij dit hebben gedaan ergens tussen elf uur ’s avonds als de laatste medewerker de jachthaven verlaat, en zes uur ’s morgens voordat de eerste dienst van start gaat. Voordat de andere politieagenten ter plaatse waren, hebben we zowel in de haven als op de boot dezelfde voetafdrukken gevonden. De voetafdruk is van een enkellaars van het merk Redwing en de schoenmaat is vierenveertig. Omdat de linkervoet een diepere afdruk achterlaat dan de rechtervoet, weten we ook dat de dader waarschijnlijk mank loopt vanwege een mogelijke verwonding aan zijn rechterbeen.”

“Uitstekend,” zei Simms trots.

“We hebben ook de getekende ster op de boeg onderzocht,” ging Sammy verder. “Genetisch materiaal hebben we niet gevonden, maar wel een zwarte vezel die gelijkenissen vertoont met de handschoenvezels in het appartement. Een heel interessante aanwijzing dus, met dank aan rechercheur Black,” zei hij en hij knikte Avery toe.

Avery knikte terug.

Holt snoof.

“Tot slot,” zei Sammy, “denken we dat het lichaam in een tapijt gerold werd en naar de haven werd gedragen, omdat er heel veel tapijtvezels op het lichaam zijn gevonden en in de woonkamer duidelijk een tapijt was verdwenen.” Met een knikje gaf hij aan dat dit tot nu toe alles was.

“Dank je wel, Sammy,” zei Simms. “Dana?”

Een vrouw in een witte laboratoriumjas, die eruitzag alsof ze heel graag ergens anders wilde zijn dan in deze ruimte, kwam als volgende aan het woord. Ze was van middelbare leeftijd, had steil, bruin haar tot op haar schouders en een permanente frons op haar voorhoofd. “Het slachtoffer stierf vanwege een gebroken nek,” zei ze. “Er zaten blauwe plekken op haar armen en benen die erop wijzen dat ze op de grond of tegen de muur werd gegooid. Ze is waarschijnlijk al een uur of twaalf dood. Er zijn geen aanwijzingen dat ze verkracht werd.”

Ze leunde naar achteren met haar armen over elkaar.

Simms trok zijn wenkbrauwen op en richtte zich tot Avery. “Rechercheur Black? Wat weet je over de familie?”

“Daar zitten we op een dood spoor,” zei Avery. “Het slachtoffer ging eenmaal per week bij haar ouders langs met boodschappen en om het eten klaar te maken. Geen vaste vriend. Geen andere familieleden in Boston. Ze heeft wel een aantal vriendinnen die we nog moeten ondervragen. De ouders zijn niet verdacht. Ze kunnen amper van de bank afkomen. We wilden al beginnen met de ondervraging van haar vriendinnen, maar ik was niet helemaal zeker over het protocol,” zei ze met een blik op O’Malley.

“Dank je wel,” zei Simms. “Helder. Ik denk dat jij de leiding zal krijgen na deze vergadering, rechercheur Black, al kan ik daar niet alleen over beslissen. Ik zal vertellen wat mijn team tot nu toe ontdekt heeft. We hebben haar telefoongegevens en e-mailverkeer bekeken. Niets ongebruikelijks. De camera’s in het gebouw werden gesaboteerd en er zijn geen andere camera’s gericht op het gebouw. We hebben echter wel iets gevonden in de boekhandel van Venemeer. Die was open vandaag. Ze heeft twee fulltime werknemers. Die wisten helemaal nog niet dat ze overleden was en waren oprecht geschrokken. Geen van beiden komt in aanmerking als mogelijke verdachte, maar ze vermeldden beiden dat de boekhandel onlangs onder vuur werd genomen door een lokale bende met de naam Chelsea Death Squad. Hun naam komt van de plek waar ze meestal rondhangen: Chelsea Street. Ik heb met onze speciale afdeling gesproken en ben te weten gekomen dat ze een vrij nieuwe Latijns-Amerikaanse bende zijn, die ook contacten onderhoudt met andere bendes. Hun leider is Juan Desoto.”

Tijdens haar eerste jaren als agent had Avery al gehoord van Desoto. Hij speelde nu dan misschien een kleinere rol in een nieuwe groep, maar hij was jarenlang betrokken geweest bij heel wat grote bendes in Boston. Ze vroeg zich dan ook af waarom een doorgewinterde gangster de eigenares van een lokale boekhandel zou willen vermoorden en haar daarna open en bloot zou willen tentoonstellen op een jacht.

“Blijkbaar hebben jullie een belangrijke aanwijzing gevonden,” zei Holt opgetogen. “Ik vind het dan ook bijzonder vervelend dat we deze zaak moeten overlaten aan een politiebureau aan de andere kant van de rivier. Jammer genoeg hoort dit nu eenmaal bij het leven. Nietwaar, hoofdinspecteur O’Malley? Compromissen sluiten, toch?” Hij lachte.

“Ja, dat is zo,” antwoordde O’Malley met tegenzin.

Simms ging rechtop zitten. “Volgens mij is de hoofdverdachte in deze zaak ongetwijfeld Juan Desoto. Als dit míjn zaak was,” benadrukte hij, “bracht ik hem meteen een bezoekje.”

Avery voelde de steek onder water.

Zit ik hier echt op te wachten? dacht Avery. De zaak fascineerde haar mateloos, maar de vage scheidslijnen tussen wie wat zou doen vond ze maar niks. Moet ik deze aanwijzing echt volgen? Is hij nou mijn meerdere? Of mag ik zelf beslissingen nemen?

O’Malley leek haar gedachten te lezen. “Ik denk dat we hier wel klaar zijn nu. Oké, Will?” zei hij voordat hij zich tot Avery en Ramirez richtte. “Vanaf nu zijn jullie verantwoordelijk. Voor wat betreft de informatie die we zojuist gekregen hebben, kunnen jullie je altijd richten tot rechercheur Simms. Er wordt voor jullie een kopie gemaakt van het hele dossier en dit zal doorgestuurd worden naar bureau A1. Nou,” verzuchtte hij terwijl hij opstond, “als er geen vragen meer zijn, stel ik voor dat jullie meteen aan de slag gaan. Ik heb een politiebureau te runnen.”


*

De onderlinge spanning bij politiebureau A7 liet Avery niet los totdat ze het gebouw uit waren, langs de reporters heen waren en in haar auto stapten.

“Dat ging goed,” zei Ramirez enthousiast. “Besef je wel wat er daarbinnen gebeurde?” vroeg hij. “Jij hebt net de leiding gekregen over de grootste zaak die bureau A7 waarschijnlijk in jaren heeft gehad, en dit allemaal omdat je Avery Black bent.”

Avery knikte in stilte.

De verantwoordelijkheid in deze zaak had echter een prijskaartje. Ze kon de zaken op haar manier aanpakken, maar als er zich problemen voordeden, dan stond ze er wel alleen voor. Bovendien had ze het gevoel dat het niet de laatste keer zou zijn dat ze iets van bureau A7 zou horen. Het lijkt wel of ik nu twee chefs heb, dacht ze bij zichzelf.

“Wat is het plan?” vroeg Ramirez.

“Laten we A7 tevredenstellen en een bezoekje brengen aan Desoto. Ik weet niet zeker of hij iets met de dood van Henrietta te maken heeft, maar als zijn bende haar boekhandel lastigviel, dan wil ik wel weten waarom.”

Ramirez floot. “Maar hoe kom je te weten waar hij uithangt?”

“Iedereen weet waar hij uithangt. Hij is de eigenaar van een kleine koffiezaak in Chelsea Street, bij de snelweg en het park.”

“Denk je dat hij het is?”

“Een moord zou niks nieuws zijn voor Desoto,” zei Avery. “Deze plaats delict past niet echt bij hoe Desoto te werk gaat, maar misschien weet hij iets. Iedereen in Boston kent hem. Ik heb vernomen dat hij vuile werkjes opknapt voor zowel zwarten, Ieren, Italianen, latino’s, noem maar op. Toen ik pas bij de politie zat, noemden ze hem de Ghost Killer. Jarenlang geloofde niemand dat hij echt bestond. Onze afdeling wist dat hij verantwoordelijk was voor verschillende moorden, zelfs tot in New York. Maar we konden niets bewijzen. Al zolang ik hem ken is hij de eigenaar van die koffietent.”

“Heb je hem ooit ontmoet?”

“Nee.”

“Weet je hoe hij eruitziet?”

“Ja,” zei ze. “Ik heb ooit een foto van hem gezien. Vrij lichte huidskleur en gigantisch groot. Ik denk trouwens dat zijn tanden scherp heeft laten bijwerken.”

Hij keek haar aan en glimlachte, maar ze merkte dezelfde paniek en adrenaline die zij ook begon te voelen. Ze waren op weg naar het hol van de leeuw.

“Kan interessant worden,” zei Ramirez.




HOOFDSTUK ZES


De koffiezaak lag op de hoek aan de noordzijde van de tunnel naar de East Boston Expressway. Het was een bakstenen gebouw met één verdieping en grote ramen, en een simpel uithangbord met daarop COFFEE SHOP. De ramen waren verduisterd.

Avery parkeerde de auto bij de deuropening en stapte uit.

Het werd al donker. In het zuidwesten zag ze tegen een oranje, rode en gele horizon de zon ondergaan. Tegenover de koffietent was een kruidenierszaak. De rest van de straat bestond uit gewone gezinswoningen. Het was een vrij rustige, doodnormale buurt.

“We gaan ervoor,” vroeg Ramirez.

Na een lange dag van achter anderen aansjouwen en vergaderen leek Ramirez bijzonder opgewonden en klaar voor spannende actie. Zijn enthousiasme maakte Avery ongerust. Bendeleden houden niet van opgewonden smerissen die hun buurt binnenvallen, dacht ze bij zichzelf. En vooral niet als ze enkel op basis van geruchten en zonder huiszoekingsbevel een bezoekje brengen.

“Rustig aan,” zei ze. “Ik stel de vragen. Geen onverwachte bewegingen. Geen uitsloverij, oké? We zijn hier alleen om een paar vragen te stellen en om te weten te komen of ze ons verder kunnen helpen.”

“Natuurlijk.” Ramirez fronste, en zijn lichaamstaal zei iets heel anders.

Een belletje rinkelde toen ze de zaak binnenliepen.

In de kleine ruimte stonden vier rode banken en een toonbank waar bezoekers de hele dag door koffie en ontbijt konden bestellen. Op de menukaart stonden maar vijftien dingen en er waren maar een paar klanten.

Links zaten twee oude magere latino’s die misschien wel dakloos waren een kop koffie te drinken. Op een van de andere banken hing een jongeman met een zonnebril en een fedora hoed. Hij zat naar de deur gedraaid. Hij droeg een zwart mouwloos shirt en in een schouderholster droeg hij een wapen. Avery keek naar zijn schoenen. Eenenveertig, hooguit tweeënveertig, dacht ze.

“Puta,” fluisterde hij toen hij Avery zag binnenkomen.

De twee andere mannen leken zich nergens van bewust.

Achter de toonbank was geen kok of bediende te zien.

“Hallo,” zei Avery wuivend. “We zouden graag met Juan Desoto spreken als hij er is.”

De jongeman lachte.

Snelle woorden in het Spaans volgden.

“Hij zegt: �Krijg de klere, politiehoer, jij en je hoerenjong.’” vertaalde Ramirez.

“Wat aardig,” zei Avery. “Luister, we willen geen moeilijkheden,” voegde ze eraan toe en ze hield beide handen omhoog. “We willen Desoto alleen wat vragen stellen over een boekhandel in Sumner Street die hij kennelijk niet zo leuk vindt.”

De man stond op en wees naar de deur. “Sodemieter op, verdomde smerissen!”

Er waren heel veel manieren waarop Avery deze situatie kon aanpakken. De man had een wapen, en ze gokte dat dat hoogstwaarschijnlijk geladen was en dat hij er geen vergunning voor had. Hij leek ook nogal gretig om in actie te komen, hoewel er feitelijk helemaal niks gebeurd was. Hierdoor, en door de verlaten toonbank, vermoedde ze dat er in een achterkamertje iets vreemds aan de hand was. Drugs, dacht ze, of een onfortuinlijke winkeleigenaar die ze een lesje leerden.

“We willen alleen Desoto enkele minuten spreken,” zei ze.

“Teringwijf!” riep de man, terwijl hij opstond en zijn wapen trok.

Daarop trok Ramirez ook meteen zijn wapen.

De twee oudere mannen dronken stilzwijgend hun koffie.

Over zijn wapen heen riep Ramirez: “Avery!”

“Rustig, iedereen,” zei Avery.

In het raampje achter de toonbank verscheen een grote kerel met een stevige hals en ronde wangen. Hij leunde voorover door het raampje, waardoor hij korter leek dan hij waarschijnlijk was. Zijn gezicht was deels verborgen in de schaduw. Het was een kale latino met een vrij lichte huidskleur en een geamuseerde blik in zijn ogen. Hij had een glimlach om zijn lippen. In zijn mond had hij een sierbeugel waardoor zijn tanden schitterden als geslepen diamanten. Hij gaf geen boosaardige indruk, maar Avery vroeg zich af waarom hij zo rustig bleef in deze gespannen situatie.

“Desoto,” zei ze.

“Geen wapens, geen wapens,” zei Desoto vanuit het vierkantje raampje. “Tito,” zei hij, “leg je wapen op tafel. En jullie, smerissen, leg ook maar jullie wapens op tafel. Geen wapens hier.”

“Geen sprake van,” zei Ramirez, terwijl hij nog steeds zijn wapen gericht hield op de jongeman.

Avery voelde het lemmet van het mes op haar enkel, dat ze voor gevaarlijke situaties altijd bij zich droeg. Bovendien wist iedereen dat ze een bezoekje gingen brengen aan Desoto. Alles komt goed, dacht ze, dat hoop ik tenminste.

“Leg neer,” zei ze tegen Ramirez.

Als teken van goed vertrouwen haalde Avery voorzichtig tussen haar vingertoppen haar Glock tevoorschijn en legde deze op de tafel, tussen de twee oudere mannen.

“Doe het,” zei ze tegen Ramirez. “Leg je wapen op tafel.”

“Shit,” fluisterde Ramirez. “Dit is niet best. Niet best.” Toch gehoorzaamde hij en legde zijn wapen op tafel. De andere man, Tito, legde ook zijn wapen neer en lachte.

“Dank je wel,” zei Desoto. “Geen zorgen. Niemand wil jullie politiewapens. Ze liggen daar veilig. Kom op. Praten.”

Hij verdween uit het zicht.

Tito wees naar een kleine, rode deur die achter de rode banken nauwelijks te zien was.

�Jij eerst,” zei Ramirez.

Tito bukte een beetje en ging de kamer binnen.

Ramirez volgde en daarna Avery.

De rode deur gaf toegang tot een keuken. Een gang liep verder door naar achteren. Voor hun neus was een donkere, steile keldertrap. Onderaan bevond zich nog een deur.

“Ik heb hier een slecht gevoel bij,” fluisterde Ramirez.

“Stil,” fluisterde Avery terug.

In de kamer achter de deur werd poker gespeeld. Vijf Latijns-Amerikaanse mannen, keurig gekleed en uitgerust met wapens, werden meteen stil toen ze binnenkwamen. Op de tafel lagen stapels bankbiljetten en juwelen. Tegen de muren van de grote kamer stonden wat banken. Op de vele planken lagen een machinegeweren en machetes, zag Avery. Er was nog een andere deur te zien. Avery wierp snel een blik op hun voeten en zag dat geen van hen schoenen aanhad die groot genoeg waren om van de moordenaar te kunnen zijn.

Op de bank, met zijn armen wijd gespreid en met een enorme grijns op zijn gezicht waardoor zijn gevijlde tanden duidelijk zichtbaar waren, zat Juan Desoto. Zijn lijf zag er meer uit als een stier dan als een mens: opgepompt en gebeeldhouwd van dagelijkse work-outs en, zo vermoedde Avery, steroГЇden. Zelfs als hij zat was hij een reus, dus als hij opstond moest hij zeker twee meter lang zijn. Ook zijn voeten waren gigantisch. Zeker schoenmaat zesenveertig, dacht Avery.

“Rustig, iedereen, rustig,” gebood Desoto. “Speel gerust verder,” moedigde hij zijn mannen aan. “Tito, haal iets te drinken voor hen. Wat wil je drinken, rechercheur Bláck,” zei hij nadrukkelijk.

“Ken je mij?” vroeg Avery.

“Ik ken jou niet persoonlijk,” antwoordde hij, “maar ik heb over je gehoord. Twee jaar geleden heb je mijn kleine neefje Valdez en enkele goede vrienden van me bij de West Side Killers gearresteerd. Ik heb inderdaad veel vrienden bij andere bendes,” zei hij toen hij Avery’s verbaasde blik zag. “Niet alle bendes strijden met elkaar als beesten. Ik zie het graag ruimer. En wat kan ik jou aanbieden, alsjeblieft?”

“Ik hoef niets,” zei Ramirez.

“Ik ook niet,” voegde Avery eraan toe.

Desoto knikte naar Tito, die meteen de kamer uit ging. Alle mannen rond de tafel zetten het spel voort, op een na. Die man was het evenbeeld van Desoto, alleen veel kleiner en jonger. Hij mompelde iets tegen Desoto en meteen ontstond een hevige discussie tussen de twee.

“Hij is het kleine broertje van Desoto,” vertaalde Ramirez. “Hij vind dat ze ons allebei moeten vermoorden en in de rivier gooien. Desoto probeert hem duidelijk te maken dat dit net de reden is waarom hij altijd achter de tralies zit. Omdat hij altijd van alles vindt in plaats van dat hij zijn mond houdt en luistert.”

“Sientate!” schreeuwde Desoto ten slotte.

Met tegenzin ging de jongere broer zitten en wierp Avery een harde blik toe.

Desoto haalde diep adem. “Vind je het leuk om een beroemde smeris te zijn?” vroeg hij.

“Niet echt,” zei Avery. “Voor kerels als jij ben ik het mikpunt bij de politie. Ik hou er niet van om het mikpunt te zijn.”

“Helemaal waar,” zei hij.

“We zijn op zoek naar informatie,” voegde Avery eraan toe. “Een vrouw van middelbare leeftijd met de naam Henrietta Venemeer is eigenares van een boekhandel in Sumner Street. Spirituele boeken, new age, psychologie, dat soort dingen. We hebben vernomen dat je haar winkel niet leuk vindt. Ze werd lastiggevallen.”

“Door míj?” vroeg hij verbaasd, terwijl hij naar zichzelf wees.

“Door jou of door je mannen. Dat weten we niet. Daarom zijn we hier.”

“Waarom zouden jullie helemaal doordringen tot het hol van de leeuw om vragen te stellen over een of andere vrouw uit een boekhandel? Leg me dat eens uit, alsjeblieft.”

Avery zag geen enkele herkenning van Henrietta of de boekhandel op het gezicht van Desoto. Avery had zelfs het idee dat hij verontwaardigd was over de beschuldiging.

“Ze werd afgelopen nacht vermoord,” zei Avery, terwijl ze goed oplette hoe de andere mannen in de kamer reageerden. “Haar nek was gebroken en ze was vastgebonden op een jacht in de haven bij Marginal Street.”

“Waarom zou ik zoiets doen?” vroeg hij.

“Dat is nu net wat we willen weten.”

Desoto sprak zijn mannen snel en geagiteerd in het Spaans toe. Zijn jongere broer en een andere man leken bijzonder verveeld om van zoiets triviaals beschuldigd te worden. De andere drie mannen leken wat beduusd te kijken bij de beschuldigingen. Een verhitte discussie volgde. Op een gegeven ogenblik stond Desoto woedend op, waardoor goed zichtbaar werd hoe lang en groot hij was.

“Deze drie mannen zijn de winkel binnengegaan,” fluisterde Ramirez. “Ze hebben de boekhandel tweemaal overvallen. Desoto is woedend omdat hij dit nu pas verneemt en omdat hij nooit een deel van de buit heeft gekregen.”

Met een luide schreeuw hamerde Desoto met zijn vuist op tafel, waarna deze in twee stukken brak. Rekeningen, geld en juwelen vlogen in het rond. Een halsketting raakte bijna Avery’s gezicht, waardoor ze iets dichter bij de deur moest gaan staan. Alle vijf de mannen duwden hun achteruit. Desoto’s jongere broertje schreeuwde het uit van frustratie en stak zijn armen omhoog. Desoto richtte zijn woede tot één man in het bijzonder. Hij wees met een vinger in diens gezicht en er werden dreigementen uitgewisseld.

“Deze kerel nam de anderen mee naar de boekhandel,” fluisterde Ramirez. “Hij zit flink in de problemen.”

Desoto draaide zich met uitgestrekte armen om. “Het spijt me,” zei hij. “Mijn mannen hebben inderdaad die vrouw in haar winkel lastiggevallen. Tweemaal. Dit is voor het eerst dat ik er iets over hoor.”

Avery’s hart begon sneller te kloppen. Ze stonden in een afgesloten kamer vol woedende criminelen met wapens, en ondanks Desoto’s woorden en gebaren bleef hij een heel intimiderende kerel en, als alle geruchten klopten, een massamoordenaar. Opeens was de gedachte aan haar mes dat toch wel ver buiten bereik was niet meer zo geruststellen als ze eerst had gedacht.

“Dank je wel,” zei Avery. “Voor alle duidelijkheid: zou een van je mannen een reden gehad hebben om Henrietta Venemeer te doden?”

“Niemand doodt zonder mijn toestemming,” zei hij droog.

“Venemeer werd in een vreemde houding neergelegd op een schip,” ging Avery verder. “In het volle zicht van de haven. Boven haar hoofd was een ster getekend. Zegt jou dat iets?”

“Herinner je je mijn neefje nog?” vroeg Desoto. “Michael Cruz? Kleine jongen? Mager?”

“Nee.”

“Je brak zijn arm. Ik vroeg hem hoe een meid hem had kunnen aanvallen en hij vertelde me dat je heel snel en heel sterk was. Denk je dat je míj ook aankunt, rechercheur Black?”

De een neerwaartse spiraal was begonnen.

Avery voelde het. Desoto was verveeld. Hij had hun vragen beantwoord, voelde zich verveeld en boos en in zijn privГ©vertrekken onder zijn zaak stonden twee ongewapende agenten. Zelfs voor de mannen die poker hadden gespeeld hadden zich nu volledig op hen gericht.

“Nee,” zei ze. “Ik denk dat jij me in een gevecht zonder wapens meteen zou kunnen doden.”

“Ik geloof in het principe oog om oog,” zei Desoto. “Als er informatie gegeven wordt, moet er ook informatie verkregen worden. Evenwicht,” benadrukte hij, “is heel belangrijk in het leven. Ik heb jou informatie gegeven. Jij hebt mijn neefje gearresteerd. Jij hebt nu dus al twee dingen van mij. Begrijp je dat?” vroeg hij. “Je staat bij me in het krijt.”

Avery hield zich klaar en nam haar traditionele jiujitsuhouding aan: haar benen gebogen en lichtjes uit elkaar, haar armen hoog en haar handen open onder haar kin.

“Wat wil je dan van mij?” vroeg ze.

Desoto gromde iets, maakte een sprong naar voren, strekte zijn arm en haalde uit.




HOOFDSTUK ZEVEN


Het was alsof de kamer niet meer bestond in Avery’s hoofd; ze zag alleen de vijf mannen nog en voelde Ramirez naast haar staan, en zag dat Desoto’s vuist op haar gezicht af kwam. Ze noemde het zelf de mist, een leegte waarin ze zich vaak had bevonden toen ze nog hardliep, een andere wereld los van haar fysieke aanwezigheid. Haar jiujitsuleraar noemde het �de ultieme vorm van bewustzijn’, een staat waarin ze zich maar op bepaalde zaken focuste, zodat al haar zintuigen zich op specifieke punten konden richten.

Ze draaide zich in de kromming van Desoto’s arm en greep zijn pols vast. Tegelijkertijd duwde ze met haar heup tegen zijn kolossale lichaam, zodat hij het evenwicht verloor. Ze gebruikte zijn eigen kracht om hem tegen de kelderdeur te gooien. Het hout kraakte en de reusachtige man kwam hard neer.

Nog steeds vol adrenaline draaide Avery zich om en schopte een aanvaller in de buik. Daarna gebeurde alles in slow motion. Elke man werd met een minimum aan agressie maximaal aangevallen. Avery haalde een van de mannen neer met een klap in de hals. Een andere kreeg een schop in zijn kruis, gevolgd door een achterwaartse schop in zijn onderrug. De derde man viel neer op de gebroken planken van de tafel. Even had ze Desoto’s jongere broer uit het oog verloren. Ze draaide zich om en zag dat hij op het punt stond haar met een metalen boksbeugel aan te vallen. Ramirez kwam tussenbeide en schopte hem op de grond.

Desoto stond grommend op, viel Avery van langs achter aan en hield haar in bedwang.

Het gigantische gewicht van zijn lichaam voelde aan als een blok beton. Avery kon zich niet loswringen en schopte tevergeefs wild in de lucht. Desoto nam haar in zijn reusachtige armen en gooide haar tegen een muur.

Avery kwam terecht tegen een rek en toen ze op de grond neerkwam, viel de hele handel boven op haar. Desoto gaf haar een trap in de maag. De klap was zo hevig dat ze erdoor opgetild werd. Ze kreeg nog meer trappen en haar hoofd sloeg achterover. Desoto boog zich over haar heen en ze voelde zijn dikke handen rond haar hals. Hij hief haar op en ze voelde geen grond meer onder haar voeten.

“Ik zou zo je nek kunnen breken,” fluisterde hij. “Als een twijgje.”

Haar hoofd was wazig van de klappen. Ze kon moeilijk ademhalen.

Concentreer je, dacht ze. Of je gaat eraan.

Ze probeerde zijn lichaam omver te krijgen of zich uit zijn ijzeren greep te bevrijden. Iets sloeg in Desoto’s hals. Hij liet Avery zakken zodat haar voeten de grond weer raakten, draaide zich om en zag Ramirez met een stoel.

“Deed dat geen pijn?” vroeg Ramirez verbaasd.

Desoto gromde.

Avery zette zich schrap, hief haar voet op en stampte met haar hiel op Desoto’s tenen.

“Argh!” riep Desoto uit.

Hij droeg een wit hemd, een bruine short en slippers. Avery’s hiel had twee botjes in zijn voet gebroken. Instinctief liet hij haar los en toen hij haar weer wilde grijpen stond Avery al weer in gevechtshouding. Ze gaf hem een klap tegen de keel, gevolgd door een hevige stoot in zijn middenrif.

Op de grond lag een ijzeren staaf.

Ze raapte die op en sloeg er hem mee tegen het hoofd.

Desoto wankelde meteen.

Twee van zijn mannen waren al buiten gevecht gesteld, inclusief zijn jongere broer. Een derde man, die het hele gevecht met Desoto had gevolgd, keek haar met wijd open ogen verbaasd aan. Hij trok zijn wapen. Avery sloeg met de ijzeren staaf het wapen uit zijn hand, draaide zich met volle kracht om en beukte hem in het gezicht. Hij viel neer tegen een kast.

De laatste twee mannen hadden Ramirez overmeesterd.

Avery sloeg de staaf tegen de achterkant van de knieГ«n van de ene man. Hij viel kreunend neer en Avery bracht het metaal neer op zijn borstkas en schopte hem hard in zijn gezicht. De andere man ramde met zijn vuist tegen haar kaak. Ze verloren beiden het evenwicht en kwamen neer op de resten van de pokertafel.

De man lag boven op haar en bleef met zijn vuist op haar inbeuken. Avery kon zijn pols te pakken krijgen en rolde over de vloer. Hij viel van haar af en ze kon zich omdraaien en nam zijn arm in een armklem. Avery lag dwars over hem heen met haar benen over zijn buik en hield zijn arm in een onnatuurlijke houding stevig vast.

“Laat me los! Laat me los!” schreeuwde hij.

Ze hief haar been op en trapte hem ermee in het gezicht tot hij het bewustzijn verloor.

“Krijg de klere!” riep ze.

Het werd stil in de kamer. De vijf mannen, inclusief Desoto, waren out.

Ramirez gromde en probeerde op handen en knieГ«n overeind te komen.

“Jezus…” fluisterde hij.

Avery zag een wapen op de vloer. Ze nam het op en richtte het op de kelderdeur. Ze had het wapen amper gericht of Tito verscheen in de deuropening.

“Waag het niet om dat wapen te richten!” schreeuwde Avery. “Hoor je me?! Waag het niet!”

Tito keek naar het wapen in zijn hand.

“Richt dat wapen en ik schiet!”

Tito kon zijn ogen niet geloven toen hij de kamer in keek. Zijn mond viel bijna open van verbazing toen hij Desoto zag liggen.

“Heb jij dit allemaal gedaan?” vroeg hij ernstig.

“Laat dat wapen vallen!”

Tito richtte het op haar.

Avery schoot hem tweemaal in de borst en door de slag kwam hij hard neer op de keldertrap.




HOOFDSTUK ACHT


Net buiten de koffiezaak hield Avery een zak met ijs op haar oog. Onder haar oog voelde ze twee kneuzingen kloppen en haar wang was gezwollen. Ze had ook moeite met ademen, waardoor ze vermoedde dat er een rib was gebroken. In haar hals had ze rode striemen van de greep van Desoto en haar keel deed pijn.

Ondanks alles voelde Avery zich goed. Heel goed. Ze had prima haar mannetje gestaan tegenover een reus van een moordenaar en vijf andere kerels.

Je hebt het ’m geflikt, dacht ze.

Jarenlang had ze geleerd hoe ze moest vechten, talloze jaren had ze vele uren in de dojo doorgebracht, waar ze in haar eentje telkens weer dezelfde bewegingen oefende. Het was niet haar eerste gevecht, maar wel de eerste keer dat ze het had opgenomen tegen vijf mannen en zeker tegen iemand zo sterk als Desoto.

Ramirez zat op de stoep. Sinds de gebeurtenissen in de kelder stond hij op instorten. Vergeleken met Avery was hij er behoorlijk slecht aan toe: zijn gezicht was helemaal gezwollen en zat onder de snijwonden. Hij voelde zich voortdurend duizelig.

“Je ging tekeer als een beest in die kelder,” mompelde hij. “Een beest dat…”

“Eh… dank je wel,” zei ze.

De koffietent van Desoto bevond zich midden in de wijk van bureau A7, dus voelde Avery zich verplicht Simms op te bellen voor versterking. In de straat stond een ambulance geparkeerd en verschillende agenten van A7 waren ter plaatse om Desoto en zijn mannen in te rekenen op beschuldiging van geweld, wapenbezit en nog enkele kleinere vergrijpen. Tito’s lichaam, gewikkeld in een zwarte zak, werd naar buiten gedragen en achter in een van de voertuigen gelegd.

Simms kwam ter plaatse en schudde zijn hoofd.

“Wat een zootje daar beneden,” zei hij. “Bedankt voor het extra papierwerk.”

“Had je liever gehad dat ik mijn eigen mensen opriep, dan?”

“Nee,” gaf hij toe, “Eigenlijk niet. Er houden zich al drie verschillende afdelingen bezig met Desoto, dus op zijn minst draagt dit ertoe bij om daar eens wat beweging in te krijgen. Ik weet niet wat je bezielde om alleen dit hol binnen te vallen zonder assistentie, maar je hebt het goed gedaan. Hoe heb je zes man in je eentje kunnen verslaan?”

“Ik kreeg hulp,” zei Avery met een knikje naar Ramirez.

Ramirez stak ter bevestiging zijn hand op.

“Is er een verband met de moord in de haven?” vroeg Simms.

“Ik denk het niet,” zei ze. “Twee van zijn mannen hebben tweemaal die boekwinkel overvallen. Desoto was verbaasd daarover, en vervolgens pisnijdig. Als die twee anderen dit verhaal bevestigen, denk ik dat ze helemaal niets met die moord te maken hebben. Ze waren uit op geld, ze wilden niemand vermoorden.”

Een agent liep op hen toe en wuifde naar Simms.

Simms gaf Avery een zacht tikje op de schouder. “Misschien kun je je beter uit de voeten maken,” zei hij. “Ze brengen hem nu naar buiten.”

“Nee,” zei Avery, “ik wil hem zien.”

Desoto was zo groot dat hij zich moest bukken om door de deur te gaan. Aan weerszijden hielden politieagenten hem vast en een agent liep achter hem aan. Vergeleken met alle anderen zag hij er reusachtig uit. Ook zijn handlangers werden naar buiten geleid en naar een politiewagen gebracht. Toen Desoto langs Avery kwam, bleef hij stilstaan en draaide zich om. Geen enkele agent kon hem in beweging krijgen.

“Black,” riep hij.

“Ja?” zei Avery.

“Weet je nog dat mikpunt waar je het over had?”

“Ja?”

“Klik, klik, boem,” zei hij met een knipoog.

Hij bleef haar nog even aanstaren voordat hij zich door de agenten in de wagen liet leiden.

Avery wist al langer dat loze bedreigingen deel uitmaakten van haar job, maar in het geval van Desoto waren deze menens. Uiterlijk zag ze eruit alsof ze alles onder controle had en ze bleef hem aanstaren tot hij verdwenen was. Innerlijk trilde ze echter als een riet.

“Ik heb een borrel nodig,” zei ze.

“Geen sprake van,” protesteerde Ramirez. “Ik voel me beroerd.”

“Weet je wat,” zei Avery, “Kies maar een bar uit. Aan jou de keuze.”

Hij fleurde meteen op. “Echt?”

Avery had nooit eerder Ramirez een bar laten uitkiezen. Meestal ging hij iets drinken met het hele team, terwijl Avery meer van stille, bescheiden kroegen bij haar in de buurt hield. Sinds ze een soort van stel waren, was Avery nooit met hem of met iemand anders van de afdeling gaan stappen.

Ramirez stond iets te snel op, zwaaide even op zijn benen, maar kon zich nog net herstellen.

“Ik weet waar we heen gaan,” zei hij.




HOOFDSTUK NEGEN


“Allemachtig, Avery!” wauwelde Finley dronken. “Je hebt zonet zes leden van de Chelsea Death Squad uitgeschakeld, inclusief Juan Desoto? Dat geloof ik niet. Godverdomme, ik kan het niet geloven. Desoto is een echt monster. Sommige mensen geloven niet eens dat hij bestaat.”

“Dat heeft ze inderdaad gedaan,” zei Ramirez. “Ik was er zelf bij, man. Ik kan je verzekeren dat ze dat heeft gedaan. Ze ging tekeer als een kungfu-krijger of zoiets. Je had het moeten zien, ze was zo snel als een bliksemschicht. Ik heb nog nooit zoiets gezien. Hoe heb je zo leren vechten, Avery?”

“Uren en uren in de sportschool,” zei Avery. “Geen sociaal leven, geen vrienden. Alleen ik, een boksbal en heel veel zweet en tranen.”

“Je moet me een paar van die trucs leren,” zei hij.

“Jij deed het anders ook helemaal niet onaardig,” zei Avery. “Als ik me goed herinner heb je me tweemaal gered.”

“Dat is zo. Dat heb ik inderdaad gedaan,” zei hij zodat iedereen het kon horen.

Ze zaten in Joe’s Pub in Canal Street, een kroeg op enkele straten van politiebureau A1. Aan de lange houten tafel zat bijna iedereen die ook deel had uitgemaakt van Avery’s vorige moordonderzoek: Finley, Ramirez, Thompson, Jones en twee collega’s van Finley. De leidinggevende van de afdeling, Dylan Connelly, zat aan een ander tafeltje samen met enkele mannen van zijn afdeling. Af en toe keek hij op om oogcontact te maken met Avery, maar zij was zich van niets bewust.

Thompson was de grootste kerel in de hele kroeg. Met zijn bijzonder lichte huid, zijn dunne blonde haren, zijn volle lippen en zijn felle ogen, zag hij eruit als een albino. Met een dronken blik keek hij Avery aan. “Ik zou je anders best kunnen verslaan,” zei hij.

“Ik kan haar ook verslaan!” riep Finley uit. “Ze is een vrouw en vrouwen kunnen niet vechten. Dat weet iedereen! Dat moet toeval geweest zijn. Desoto voelde zich niet lekker en zijn handlangers werden verblind door haar schoonheid. Echt niet dat ze hen verslagen heeft. Echt niet!”

Jones, een magere en wat oudere Jamaicaan, leunde geïnteresseerd naar voren. “Hoe heb je Desoto echt verslagen?” vroeg hij. “Eerlijk. Zonder al het gepraat over de sportschool. Ik ga ook regelmatig naar de sportschool en kijk mij nou: er komt geen grammetje bij.”

“Ik heb geluk gehad,” zei Avery.

“Oké, maar hoe dan?” drong hij aan.

“Jiujitsu,” zei ze. “Vroeger, toen ik nog advocaat was, ging ik vaak hardlopen, maar na het hele gedoe rond de zaak-Randall had ik er geen zin meer in om door de straten van Boston te rennen. Ik schreef me in voor een jiujitsu-cursus en bracht daar elke dag uren door. Ik denk dat ik er mijn ziel door wilde reinigen. Ik vond het leuk. Zo leuk, dat de instructeur me de sleutels van het zaaltje gaf, zodat ik er heen kon wanneer ik maar wilde.

“Wat een gezeik die jiujitsu,” zei Finley alsof het een vies woord was. “Ik heb helemaal geen karate nodig. Ik roep mijn team op en paf, paf, paf!” riep hij luid, terwijl hij deed alsof hij een machinegeweer vasthield. “Ze schieten meteen iedereen neer!”

Er werd nog een rondje gegeven om te toosten op het hele gebeuren.

Avery biljartte met haar collega’s en speelde darts, en rond tien uur was ze aangeschoten. Dit was de eerste keer dat ze een avondje met de jongens had doorgebracht en het gaf haar een gevoel van verbondenheid met het hele team. Geheel onverwacht sloeg ze haar arm om de veel kleinere Finley, die nog steeds aan het biljarten was. “Bij mij zit je goed,” zei ze.

Finley, duidelijk in de war door de aanraking en de nabijheid van een grote blonde godin, was even sprakeloos.

Ramirez had het grootste deel van de avond alleen aan de bar doorgebracht. Avery liep op hem toe en struikelde. Ze sloeg haar arm om hem heen en kuste hem op de wang. “Voelt dat beter?” vroeg ze.

“Dat deed pijn.”

“Aah,” kirde ze. “Laten we gaan. Ik kan er wel voor zorgen dat je je beter voelt.”

“Nee,” mompelde hij.

“Wat is er?”

Verward draaide Ramirez zich om. “Jíj,” zei hij. “Jij bent goed in alles wat je doet. En wie ben ik? Ik voel me soms niet meer dan je hulpje. Weet je, voordat jij in mijn leven kwam dacht ik altijd dat ik een prima agent was, maar als we samen ergens zijn, zie ik alleen mijn tekortkomingen. Zoals vanmorgen: alleen jij kon voorkomen dat die kerel die agent schoot. In de haven had alleen jij meteen alle aanwijzingen door. Alleen jij werd in het hol van Desoto binnengelaten en jij hebt hem notabene verslagen. Je bent goed in alles wat je doet, Avery, en daardoor ga ik aan mezelf twijfelen.”

“Kom nou,” zei Avery, terwijl ze haar voorhoofd tegen het zijne duwde. “Je bent een geweldige agent. Je hebt mijn leven gered. Alweer. Desoto zou mijn nek hebben gebroken.”

“Dat had iedereen kunnen doen,” zei hij, en hij wiebelde wat heen en weer.

“Je bent de best geklede smeris die ik ken,” zei ze, “én de meest enthousiaste smeris, en je positieve houding maakt me altijd aan het lachen.”

“Echt?”

“Echt,” zei ze nadrukkelijk. “Ik zit veel te vaak te piekeren en zou dat dagen aan een stuk kunnen doen. Jij haalt me uit mijn schulp en maakt dat ik me op en top vrouw voel.”

Ze kuste hem op de lippen.

Ramirez boog zijn hoofd. “Dank je wel,” zei hij. “Echt. Bedankt. Dat betekent veel voor me. Het gaat wel. Laat me even een paar minuutjes, oké? Ik drink mijn glas leeg en denk nog wat na.”

“Natuurlijk,” zei ze.

In de kroeg was het nu veel drukker dan toen ze binnenkwamen. Avery keek om zich heen. Thompson en Jones waren vertrokken. Finley was nog steeds aan het biljarten. Ze zag enkele agenten die ze herkende, maar niemand met wie ze echt een gesprek wilde aanknopen. Twee keurig geklede mannen wenkten haar en wezen naar hun drankjes. Ze schudde haar hoofd.

Even leek alles terug te komen: Desoto’s hand rond haar hals en de vrouw op de boot met die griezelige schaduw en de mysterieuze ster.

Avery bestelde nog een drankje en ging in een rustig hoekje aan een tafeltje zitten. Het zou er wel idioot uitzien voor een buitenstaander: een vrouw met een in elkaar geslagen gezicht, alleen aan een tafeltje, een drankje in haar handen en een in het niets starende blik. Ze zette de gebeurtenissen van de dag op een rijtje en probeerde een inzicht te krijgen in de hele zaak.

Desoto: geen aanwijzingen.

Ouders: geen aanwijzingen.

Vrienden? Avery besefte dat ze daar achteraan moest, en hoe eerder hoe beter.

Waarom had de moordenaar een ster getekend? vroeg ze zich af.

Ze dacht aan de flat waar de moord was gepleegd, de boeken, de opgeborgen kleren en het verdwenen tapijt. Hij is groot, dacht ze, en sterk en hij is duidelijk ergens gefrustreerd over. De camera’s waren gesaboteerd, wat betekent dat hij bovendien weet hoe hij onopvallend te werk moet gaan. Militair getraind? Misschien.

In gedachten vinkte ze een vakje aan.

Het was zeker een persoonlijke afrekening, dacht ze. Ga Venemeers verleden na. Kom te weten wie er vroeger in de boekhandel werkte en met wie ze ooit een relatie heeft gehad, zelfs in haar schooltijd. Stel een lijst samen. Als je eenmaal deze lijst hebt, kun je nog een keer met haar ouders gaan praten om een en ander te verifiГ«ren.

Ze had lang nog niet alle stukjes van de puzzel gevonden.

Ramirez stond voor haar en keek haar aan.

“Hé,” zei ze en verlegen en ze verborg haar gezicht in haar handen.

“Al eens goed naar jezelf gekeken?” zei hij en hij lachte. “Wat ben je aan het doen?”

Avery bloosde. “Zo ga ik altijd te werk,” zei ze.

Hij ging naast haar zitten. “Hoe?” vroeg hij. “Vertel het me.”

“Ik ga… alles in gedachten na,” zei ze. “Ik zet alles op een rijtje. Ik probeer alle puzzelstukjes te vinden en in gedachten zoek ik verbanden. Ik maak een lijstje met aanwijzingen die ik moet volgen zodat ik niets kan vergeten. Ik moet gewoon alles heel grondig nagaan.”

“Waarom?” vroeg hij. “Waarom ben je hier zo goed in?”

In gedachten zag ze haar vader, een wapen in zijn hand en de loop op haar gezicht gericht. Stop met huilen of ik geef je een echte reden om te huilen!

Ontsnappen, dacht ze.

Dat is wat Avery al haar hele leven wilde: ontsnappen uit de greep van haar verleden. Maar ontsnappen betekende dat ze een plan moest hebben, en plannen konden misgaan.

“Het was de enige manier om te ontsnappen,” zei ze.

“Ontsnappen? Ontsnappen aan wat?”

Avery keek hem aan en vertelde hem iets wat ze in jaren niet uitgesproken had. “Ik was een weeskind. Wist je dat?”

Ramirez leunde verbaasd naar achteren. “Nee,” zei hij. “Ik had nooit kunnen denken dat je een wees was. Ik ben écht een slechte smeris.”

“Zo moet je niet denken,” zei ze, en ze pakte zijn hand. “Nou ja,” ging ze verder, “ik was een jaar of zes een pleegkind. Ik heb in verschillende instellingen gezeten en bij wat gezinnen gewoond. Huismoeders worden ze genoemd. Ze werden betaald om jonge kinderen die nergens heen konden in huis te nemen. Iedereen tevreden. De overheid zorgde voor een oplossing voor rebelse kinderen en akelige mensen kregen een slaafje.”

“Avery. Wat erg.”

“Er was een bepaalde huismoeder die…”

Er werd een krant op hun tafeltje gekwakt.

Dylan Connelly torende boven hen uit.

“Heb je dat gezien?” zei hij. “Dit is de late editie. Ook het internet staat er al vol mee. Een kopie van de brief is naar A7 gestuurd. O’Malley wacht op ons. Hij wil dat het hele team aanwezig is om te bespreken wat je tot nu toe te weten bent gekomen. Het is een brief van je moordenaar!”

Op de voorpagina las Avery: MOORD IN DE HAVEN. Er stond een foto bij van het slachtoffer op de boeg van het aangemeerde jacht. In grote letters stond te lezen: “Speekselmonster van de brief komt overeen met dat van het slachtoffer” en: “Mogelijk verband met de boekhandel”. Avery’s naam werd tweemaal vermeld. Eenmaal als rechercheur van bureau A1 die erbij geroepen was om bij het onderzoek te helpen, en eenmaal als het mogelijke liefje van de seriemoordenaar Howard Randall.

In kleinere letters stond te lezen: “De brief van de moordenaar!” Op de foto ernaast was een stukje van een handgeschreven brief te zien.

Avery sloeg de bladzijde om.

Op de tweede pagina stond de brief volledig afgebeeld. De brief was geschreven in de vorm van een gedicht:

Hoe kun je de cyclus doorbreken?
Hoe kun je het leven volop beleven?
Ik heb de sleutel gevonden.
Ik kan de prijs bemachtigen.
Kom maar op als je durft.
Ik daag jullie uit.
Het eerste lichaam is klaar.
Meer lichamen zullen volgen.

Avery legde de krant neer. Ze trilde over haar hele lichaam.

Meer lichamen zullen volgen.

Opeens wist ze helemaal zeker dat ze het bij het rechte eind had.




HOOFDSTUK TIEN


Nog voor Avery en Ramirez de vergaderzaal binnenliepen, konden ze O’Malley al in het telefoontoestel horen schreeuwen.

“Onaanvaardbaar, Will! Je moest alle informatie met ons delen. Wij hebben nu de leiding in deze zaak. Maar in plaats daarvan hou je een belangrijk bewijsstuk voor jezelf. Wanneer ging je was je van plan om ons te bellen?”

“We ontvingen de brief pas deze middag,” brulde Holt terug door de luidspreker.

“Hoe heeft de pers die brief in handen gekregen?”

“Ze ontvingen een kopie. Wij hebben de originele brief, maar de moordenaar heeft kopieën gemaakt. Volgens mij heeft hij ze naar elke krant doorgestuurd.”

“De pers kon helemaal niet weten dat de vlek onder aan de brief speeksel was. Deze informatie kwam van jouw afdeling. Dus jullie ontvingen de brief, de forensische dienst heeft deze onderzocht, heeft ontdekt dat het speeksel overeenkomt met dat van het slachtoffer en toen hebben jullie dat aan iemand verteld. Dat is de enige manier waarop het gebeurd kan zijn, Will. De eerste die je had moeten bellen was rechercheur Black. Weet je waar ik nu ben? Ik ben op kantoor. Weet je waar ik zou moeten zijn? Ik zou in bed moeten liggen met mijn vrouw. Maar in plaats daarvan ben ik hier. En waarom? Omdat jij verkeerd gehandeld hebt. Deze hele stunt is een nachtmerrie en de burgemeester is behoorlijk pissig.”

“Rustig Mike, rustig.”

“Ik doe niet rustig totdat je me de waarheid vertelt!”

“De waarheid is dat we er geen idee van hadden dat de brief verband hield met het slachtoffer dat we vanmorgen vonden. We kregen hem met de gewone post, iemand van ons team opende de brief en besliste deze door te sturen naar de forensische dienst. Toevallig kwam het speeksel overeen met dat van het slachtoffer.”

“Wie heeft de pers opgebeld?”

“De pers heeft ons opgebeld.”

“Er is duidelijk een lek ergens op jouw afdeling.”

“Ik ga ermee aan de slag.”

“Dat zou ik maar doen ja, en de volgende keer verwacht ik eerst een telefoontje.”

Hij hing op. “Verdomme!” riep hij luid.

Dylan Connelly ging zitten. “Hoofdinspecteur, waarom ga je niet naar huis,” zei hij. “Ik handel dit wel verder af.”

“Op dit ogenblik kan ik helemaal nergens heen,” antwoordde O’Malley. “De burgemeester heeft mij meegezogen in die campagne tegen criminaliteit en nu zit ik erin vast. Maak je geen zorgen. Ik ga naar huis zodra ik kan. Jij blijft hier om alles te weten te komen van Black en Ramirez en je kunt optreden als een schakel met Simms bij A7, zodat dit in de toekomst niet meer gebeurt. Jullie kennen elkaar goed, toch?”

“We zaten samen op de politieschool.”

“Goed. Als we hier klaar zijn, bel hem dan op. Als hij niet met mij of met Black wil praten, dan wil hij misschien wel met jou praten.”

“Het is misschien helemaal niet zijn fout,” zei Avery. “Hij had het nogal druk.”

“O ja,” snauwde O’Malley, “juist, dat doet me aan iets denken. Leuke kop,” zei hij tegen Avery. “Wat deed je in hemelsnaam daar in die schuilplaats van Juan Desoto?”

“Het was een aanwijzing. We volgden een aanwijzing.”




Конец ознакомительного фрагмента.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43692327) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



Если текст книги отсутствует, перейдите по ссылке

Возможные причины отсутствия книги:
1. Книга снята с продаж по просьбе правообладателя
2. Книга ещё не поступила в продажу и пока недоступна для чтения

Навигация